Wim Bloemendaal, van Liwwadden tot
Peazens Moddergat, vica versa (II)
29
Zoals hij in het vorige nummer van Leovardia schreef, heeft Leeuwarden bij Wim
Bloemendaal een onuitwisbare herinnering achtergelaten. Ook in dit nummer
vindt u een selectie uit de stukjes over onze stad die hij ons beschikbaar heeft
gesteld.
Draaimolen
Bonne was een Leeuwarder stadsfïguur,
tikkeltje simpel, maar soms met een ver
rassend idee. Ik herinner me dat hij op
zeker ogenblik met een wiel, dat om een
stok draaide, onze straat inwandelde.
Kinderen konden voor een klein bedrag,
het zal niet meer dan een stuiver geweest
zijn, een ritje maken. Bonne hield met één
hand de stok van het draaimolentje boven
vast, met de andere hand draaide hij het
molentje met de kinderen rond. Groot was
mijn verbazing dat iemand in Mumbai nog
steeds hetzelfde systeem hanteert, alleen
hoeft hij de stok en het wiel niet over zijn
schouder mee te dragen, maar heeft hij
zijn draaimolen van wieltjes voorzien.
Foebal
Je ziet ze weinig meer: plusfours en hoe
den. Plusfour staat zelfs niet meer in het
Nederlands - Friese deel van het Frysk
Wurdboek. Ik wilde de spelling nakijken
en greep het meest voor de hand staande
woordenboek, omdat ik aarzelde of ik
plusfour of plusfours moest schrijven.
De plusfour was als het jeugdkleed van
de mantelmeeuw, geen kuiken, maar ook
niet volwassen. Het was een wat genan
te dracht en behalve een enkeling, zoals
Albert van Sondel uit mijn klas, probeer
den we de plusfour, door hem laag op de
schoenen te laten hangen, zoveel moge
lijk op de gewenste lange broek te laten
lijken. Albert droeg hem echter hoog en
had er ook nog witte kniekousen onder.
Hij is later dan ook bij de marine gegaan.
Als ik erover nadenk is het vreemd: als
kind wilde je zo snel mogelijk uit de korte
broek in de plusfour om die daarna, na
een paar jaar, in te wisselen voor de lange
broek. Nu zie ik bejaarde mannen zonder
enige schaamte in mijn dorp winkelen in
korte broek; ik vind het infantiel.
Mijn vader droeg, behalve als het
hoogzomer was, altijd een hoed. Som
mige ervan hadden een opstaande rand
en daaraan moest ik denken, toen ik
gisteravond het gejuich hoorde uit de
in de buurt zijnde kroegen, terwijl het
vaderlandse elftal de Italianen versloeg.
Ik keek naar Springwatch, want ik heb
altijd meer gehad met vogels dan met 'foe
bal'. De enkele keren dat ik me liet over
halen om het spel destijds in Leeuwarden
vanaf de staantribune te zien, zijn te
tellen op de vingers van een hand. Ik weet
niet meer wie van mijn vriendjes op die
tribune een heel ander spel introduceer
de, maar het was even spannend als het
spel op het veld. We legden een knikker,
soms zelf meer dan een, in de rand van
de hoed van een voor ons staande man,
die uiteraard van niets wist en gespannen
het spel volgde. Als de knikker door zijn
hevige hoofdbeweging een volledig rondje
maakte moest die van de hoed gehaald
worden en worden afgestaan. Ik denk dat
het toen al duidelijk was, dat ik nooit met
een oranje pruik in een met oranje vlag
getjes versierde woning joelend voor het
scherm zou zitten.
Vloekend op de 4R-5 over de Schrans
Als ik erover nadenk kom ik tot de con
clusie, dat er in de buurt iets merkwaar
digs aan de hand was. Kinderen uit de
Voetbalwedstrijd in het Cambuurstadion omstreeks 1950
LcoVflLr^L4)t»k