18
sloepje op het dek, waarmee je kon roeien
en zeilen. Mijn vader kreeg het idee om
gedrieën met dat sloepje een rondje om
Syteburen te gaan varen. Mijn moeder
protesteerde hevig, want zij was eigenlijk
bang op het water en kon niet zwemmen.
Een tochtje met dat wankele, ondiepe boot
je met zo'n 200 pond zware man leek haar
een verschrikking en zij begon steeds har
der te huilen. Ik van de weeromstuit ook.
Maar mijn vader zette door en gebood de
schipper het bootje in het water te take
len. Mijn moeder en ik werden gedwongen
in te stappen en daar ging het. De golven
op de Wijde Ee waren vrij hoog en mijn
moeder stond doodsangsten uit. Door
het gewicht van mijn vader, die stuurde,
helde het sloepje helemaal achterover en
was het water daar maar enkele centime
ters van de rand verwijderd. Tussen de
groene wallen ging het iets beter, maar
bij openingen in de hoge rietkragen waren
er soms windvlagen die het bootje angst
wekkend deden scheef gaan. Mijn vader
was geen groot zeiler, reageerde vaak niet
snel genoeg en zo kwam er op een gege
ven moment een hele guts water naar bin
nen. Mijn moeder gilde en ik schopte mijn
schoentjes uit. Het ene kwam weer in de
boot terecht, maar het andere viel in het
water. Die was dus weg. Tenslotte werden
mijn moeder en ik aan wal gezet aan het
andere einde van het land, waarop het
zomerhuisje van haar ouders lag, aan het
Pikmeer bij Grouw. We moesten nog een
heel eind door het pasgemaaide, stoppelig
weiland lopen. Die stoppels deden reuze
pijn aan mijn voetje zonder schoen, zo
herinner ik me nog heel goed. Bij Opa en
Oma kwamen wij weer een beetje tot rust.
Uiteindelijk haalde mijn vader ons met de
motorboot op. En de volgende week had ik
weer nieuwe schoentjes.
Nogal wat kinderen van familieleden
en vrienden hadden een eigen zeilbootje,
maar ook dat heb ik nooit gehad. Mijn
moeder voelde er wel voor, maar mijn
vader was tegen. Hij wilde mij altijd bij
zich in de boot hebben. Dan kon hij mij
steeds onder controle houden en kon ik
dienen als tweede stuurman-schipper.
Die had je op die grote boten van ons wel
nodig. Ook had hij waarschijnlijk het geld
er niet voor over. Bovendien - en daar had
hij wel gelijk in - was ik geen wedstrijd
figuur en dan begint zo'n bootje gauw te
vervelen.'
Elfstedentocht 1933. Aantal tochtrijders, wachtend op hun vertrek, op de Boksumer-
dam bij Leeuwarden. Geheel links met touw in de hand: K. Leemburg (winnaar
Elfstedentocht 1929)
Opgericht uit frustratie
De grootste bekendheid geniet Mindert
Hepkema als oprichter en als voorzitter
van de Vereeniging De Friesche Elfste
den. Die laatste functie heeft hij gedu
rende bijna veertig jaar bekleed. Op 15
januari 1909 werd op zijn initiatief deze
vereniging opgericht. Hij had zich geër
gerd aan de slechte organisatie door de
Friesche Ijsbond. Het abrupt sluiten van
de aanmeldingen wekte het ongenoegen
van de jonge jurist, die als een haas van
uit Hamburg naar Leeuwarden gekomen,
hier te horen kreeg dat hij zich maar
eerder had moeten melden. Het zou nog
maar even duren of we zouden meer van
deze Hepkema te horen krijgen. Direct
na de tocht klom de nog altijd knarsetan
dende Mindert in de pen om een speciale
Elfstedenvereniging te bepleiten. Hij wou
er zeker van zijn dat er bij 'gunstige ijs
verhoudingen en voortaan zo mogelijk
telkenjare niet alleen een Elfstedentocht
maar ook een Elfsteden wedstrijd kan
worden georganiseerd'. Nadat er een spe
ciale Elfstedenvereniging was opgericht
beloofden zowel de Friesche Ijsbond als
de Bond voor Lichamelijke Opvoeding in
Den Haag (onder leiding van Pim Muiier)
dat zij geen eigen Elfstedentocht meer
zouden organiseren. Hepkema was tot
zijn dood in 1947 de voorzitter. Onder zijn
verantwoordelijkheid werden acht tochten
gereden. De laatste tocht die Hepkema
organiseerde was die van 1947.
AD Sportwereld.nl van 30 december
2008 schreef daarover het volgende: 'Joop
Bosman komt als eerste aan bij de Elfste
dentocht van 1947. Later wordt hem de
zege per brief ontnomen wegens opleggen,
een overtreding die in deze tocht veelvul
dig werd geconstateerd. Dit had wel een
oorzaak: het bestuur was op het onza
lige idee gekomen om de toerrijders naar
keuze in één van de elf Friese steden te
laten starten. Het betekende dat de wed
strijdrijders de hele dag toerrijders voor
zich zagen opduiken. Weinigen konden
de verleiding weerstaan om af en toe ach
ter de rug van zo'n toerrijder even lekker
op adem te komen. Sommigen huurden
zelfs familie en bekenden in om zich een
flink eindje te laten 'zuigen'. Het mocht
allemaal niet, en het betekende bijna
het einde van de Elfstedentocht. Ver
moedelijk zou de chaos na afloop van de