28
De zij- en achterkant van het Stadsziekenhuis in 1967. Het cellencomplex van de
toenmalige Leeuwarder Strafgevangenis torent hoog boven het ziekenhuis uit
om en vroegen aan de anderen: 'hoeveel
verdienen jullie eigenlijk?' Dat wisten
we wel, wij verdienden meer. En dat ver
plichte vrijwillige halfuur dat ze dagelijks
langer werkten vonden we helemaal maar
niks.
Ik was er nog maar net toen er twee
patiënten op de gang liepen en de ene
man tegen de andere zei: 'da's oek niet
veul, die meiskes die hier binne.' 'Nee
ju', zei de andere, 'dat binne meiskes fan
'e straat' en de eerste weer, 'ik wu mien
dochter hier niet hè te werken'. Heerlijk...
kom daar eens om in dat ordentelijke Aca
demisch Ziekenhuis of dat keurige Diaco
nes senhuis.
Ik bleef lang op de kinderzaal werken,
dat kwam vast omdat ik Fries sprak en
de kleintjes die soms alleen Fries spraken
kon verstaan en ze kon aanspreken.
Het zusterhuis
Even verderop woonden de leerlingen in
een oud hoog herenhuis. Ook de juf van de
huishouding en de juf van het zusterhuis
woonden er, helemaal aan de achterkant,
met een eigen ingang aan de achterlig
gende straat. Er waren grote tweeper
soons kamers en kleine eenpersoons. Je
hoorde er nog wel eens zingen. De twee
streng gereformeerde vriendinnen, al
tegen de dertig, zongen psalmen, anderen
populaire liedjes, waarop de twee vrien
dinnen zeiden: 'Als ze nu ook eens een
mooie psalm zongen.' Een ander noemde
zich gereformeerd op wieltjes en haar
vriendin zei dat ze vrolijk gereformeerd
was. Maar op een dag was ze niet vrolijk;
haar vader, die voor de uitgever Kok in
Kampen romans schreef, had het script
dat hij opgestuurd had teruggekregen,
met de opmerking dat er, mijn woorden,
te weinig christelijkheid in stond. En hij
wilde het zo schrijven als hij het gedaan
had.
De post die we kregen, werd op een tafel
tje in de gang gelegd. Op een dag stapte
ik over de drempel, toen de juf onmiddel
lijk zei dat er post voor mij was, alsof ze
op me had staan wachten toen de pauze
aangebroken was. Ik ging gauw kijken en
zag een ansichtkaart met een weelderige
blote Rubensvrouw er op. O, foei toch!
Uiteraard waren ook hier weer jongens
en mannen verboden in het zustershuis.
Maar tussen ons en het buurhuis was
een heel nauw steegje, en de jongens van
de mts of de zeevaartschool, die daar in
de kost waren, konden op de zolderver
dieping net van dakraam naar dakraam
oversteken.
Zomaar een dag
Op de kinderzaal zijn de kinderen al
gewassen en zijn de zusters met de bed
den in de weer. De vakken op de zolder
worden volgestort met vuil wasgoed. Een
brancard wordt door de gang geschoven, op
de kraamafdeling wordt de deken terug
geslagen, acht pasgeboren baby's worden
snel rondgebracht. De moeders zitten al
klaar, kijken al uit, luisteren of het hun
kindje is dat huilt. Nu is ieder vredig, de
moeders en de drinkende baby's.
In de serre van de kinderzaal epileert
een zuster geduldig het loslatend haar
van de twee broertjes met een ontstoken
hoofdhuid, die het stil ondergaan. Het
jongentje van twee met het waterhoofd en
met het lijfje van een baby ligt er zoals
altijd. Hij wordt gevoed door een slange
tje, hij wordt verschoond, krijgt iets tegen
de pijn wanneer hij het uitgilt. Naast hem
het meisje van dertien, te jong voor de
vrouwenzaal, te groot voor de kinderen.
Op het zaaltje ligt Jannie van zes. Ze ligt
er weken, gaat naar huis en komt weer
terug, want haar ziekte blijft. Alleen als
haar beugel gebracht moet worden, omdat
ze weer mag oefenen met lopen, komen
haar ouders op bezoek.
Er wordt nog een brancard door de
gang geschoven, alle verpleegsters schie
ten weg, het spoelhok in, de deur dicht,
maar de eerste verpleegster ontdekt in
een hoekje iemand om haar te helpen de
dode, die ergens gevonden is, te wassen
en te kleden, met van die reusachtige rub
beren handschoenen aan in het scheme
rige, kille lijkenhuisje.
In het kleine keukentje klettert en rin
kelt een zuster razendsnel de patiëntenaf-
was door het sop. In de eetkamer komen
de verpleegsters binnen. De directrice op
het hoofdeind, de hoofdzusters naast haar,
leerlingen zoeken vlug een plaats op het
voeteneind, de lange zijden groeien lang
zaam vol tot bij de hoofdzusters. De juf
van de keuken heeft weer lekker gekookt.
De zuster die vanmorgen met de dode mee
moest, mijmert nog wat na en vraagt of
juf nog eens zo'n mooie fruitschaal maakt,
LiCOV<3LP^t4)t,k