25
De Bagijnestraat in 1962, gezien naar het oosten
prachtige beukenboom. Vanuit mijn
slaapkamerraam keek ik hier op uit. In
de zomer zaten er soms uilen in en dan
hoorde ik het mysterieuze geluid van deze
vogels in de verder doodstille binnenstad.
Rond deze beukenboom liggen nu ste
nen, maar vroeger was dit gewoon aarde,
waarin we altijd aan het 'lantsjekappe'
waren; in de herfst zochten we hier beu
kennootjes en in de winter, als er sneeuw
lag, bouwden we er sneeuwhutten.
Als het vroor, zorgden ouders van kin
deren uit de buurt ervoor dat er water op
een deel van het plein kwam, zodat we de
volgende dag prachtig 'skaatse' konden.
De dames Feenstra
Naast de school waren de paardenstallen
van Van Gend en Loos. 's Morgens om
halfacht ging men met de paarden naar
het station, waar ze werden ingespannen.
Dan klotsten de paarden door de Bagij
nestraat en de Nieuwesteeg. Als kinderen
speelden we vaak in de stallen en moch
ten we de paarden voeren. We bouwden er
prachtige hutten in het stro; en dat alle
maal midden in de binnenstad!
In dit verhaaltje over de Bagijnestraat
en omgeving mag de Nieuwesteeg niet
ontbreken, waar de kruidenierswinkel
van de dames Feenstra was. De winkel
was zo vol, dat het een wonder was dat
de dames wisten waar alles stond. Overal
hadden ze ook een prijskaartje op. Het
rook er altijd naar zeeppoeder en ik zie de
grote zakken met peulvruchten nog in de
winkel staan. Hier deden we onze bood
schappen, bij Dien, Martha en Ysbranda
Feenstra (Dien, Matsje en Branda). Dien
was nogal doof en toen ik voor mijn moe
der eens een kilo suiker moest halen en
dat bij de toonbank vroeg, zei Dien: 'wat
foor sjem mut ut weze'.
Toen Albert Heijn op de Nieuwestad
kwam, naast de oude vestiging van boek
handel Van der Velde, deed mijn moeder
daar ook wel eens boodschappen. Maar
eigenlijk kon ze dat niet maken tegenover
de dames Feenstra. Ze liep dan niet door
de Nieuwesteeg, maar via de Weerd naar
huis.
In de jaren '50 was er nog weinig ver
keer, maar de Bagijnestraat was een vrij
drukke straat met veel (grote) gezinnen.
We speelden overal: Nieuwestad, Eewal,
Grote en Kleine Kerkstraat, Weerd, Hof
plein, Sint Jacobsstraat, Prinsentuin en
overal was wat te beleven. We 'stründen'
een groot deel van de binnenstad af en
moesten overal bij zijn, bij alles wat er
gebeurde. We hadden het gevoel dat de
binnenstad van ons was. We speelden ver
stoppertje in de vele steegjes, we voetbal
den op het schoolplein, later op het Zaai
land. We zeiden dan niet 'salie we even
foetballe', nee we gingen even 'sjotte'.
Kortom: allemaal prachtige herinnerin
gen aan de binnenstad van Leeuwarden,
die begonnen op de zolderkamer aan de
Bagijnestraat 63, boven de biljartmakerij
van mijn vader.