jaar oud) de volgende ochtend Esmée op te
zoeken in het huis van Hans Schmalzlein
aan de Emmakade en haar nog een laatste
kans te geven terug te komen. Als ze dat
zou weigeren, wat iedereen verwachtte,
moest Tiny Esmée ervan overtuigen dat
ze naar haar onderduikadres in de Raad
huisstraat moest komen om te praten met
Krijn en Piet Oberman. Tiny Mulder: 'Ik
ben naar de Emmakade gegaan met alleen
mijn persoonsbewijs en mijn zakdoek in
mijn zak. Ik wist zeker dat Esmée me
zou helpen weg te komen als er iets mis
ging. Ze was een van ons, dat gevoel had
ik nog steeds en nu zat ze daar met die
twee Duitse officieren. Esmée kwam voor,
er was verder niemand thuis. Ik merkte
al vlug dat er geen sprake van was dat ze
terug zou komen. Ze zei dat ze van plan
was met Schmalzlein te trouwen en naar
Duitsland te gaan. Ze hield van hem. Het
was heel gek, we hadden heel veel samen
meegemaakt en ineens zaten we daar een
formeel gesprek te voeren. Ze was al weg,
in mijn idee. Ze had voor ons afgedaan.'
6
Raadhuisstraat 11
Op de mededeling van Tiny Mulder dat
Esmée verwacht werd in de Raadhuis
straat, zei ze dat ze zou komen. Tiny was
er niet helemaal zeker van. In opdracht
van de KP-leiding stelde zij zich de volgen
de morgen, maandag 16 juli 1944, verdekt
op in de Raadhuisstraat. In haar boek Tin
iis schrijft ze: 'In stille stedsstrjitte, alder-
wetske lytsdeftige huzen, net gelikens,
wol elk mei in erker. Soest net sizze, dat
it al fjouwer jier oarloch wie; foar elk rut
skjinwite glêsgerdinen, keurich yn tearen
ophinge. En strang rjocht yn elke erker
tusken de gerdinen de aronskelk of de
clivia.' Ze zag Esmée de straat in komen:
'Eleganter as ea yn in wide beige jas mei
in skattich bontkraachje, it ljochte hier
perfect opstutsen, prachtich opmakke.'
Tijdens het gesprek van Piet Oberman
en Krijn van den Helm met Esmée liep
Tiny Mulder rondjes in de Raadhuisstraat.
Terwijl ze daar liep zag ze Pieter Wijbenga
aankomen die niet wist dat Krijn van den
Helm en Oberman op dat moment met
Esmée spraken. Hij herinnert zich dat
hij het huis binnenliep. 'Krijn had Piet
Oberman gezegd dat hij even alleen met
Esmée wilde praten. Oberman was geen
luistervink, maar na een tijdje opende hij
Woonhuis van Fokke Sierksma aan de
Raadhuisstraat, onderduikadres van
Tiny Mulder. De foto geeft de situatie
weer van voor 2002. Nu is het huis voor
zien van een kap met zolderverdieping
Collectie J. Lammers
toch de deur van de kamer waar ze waren.
Daar ziet hij Krijn over de vloer kruipen
en Esmée die hem als een ouderwetse kas
teelvrouw de mantel staat uit te vegen. In
niet mis te verstane bewoordingen sprak
Esmée haar teleurstelling uit over dat
Krijn twijfelde aan haar loyaliteit ten
opzichte van het verzet en het niet voor
haar opnam. Krijn was op, moegestreden,
hij was een verslagen en gebroken man.
Esmée zag er slecht, zelfs verlopen uit en
ze was nerveus. Op onze vragen bracht
Esmée naar voren dat zij bevreesd was
voor de SD-mannen Lammers en Sleij-
fer, die naar zij verzekerde op de hoogte
schenen te zijn van haar vroegere illegale
werk, en dat alleen Schmalzlein haar
tegen arrestatie zou kunnen beschermen.
Ze vertelde dat ze van plan was zo snel
mogelijk met Schmalzlein te trouwen en
naar Duitsland te vertrekken, waar ze in
een fabriek zou gaan werken.' Oberman:
'We stelden daarop onze eisen, namelijk
dat Esmée onmiddellijk uit het Noorden
zou verdwijnen en dat zij bij weigering
of terugkomst onherroepelijk zou worden
neergeschoten. Esmée besefte zeer goed
dat het ons bittere ernst was en stemde
toe aan onze eis te voldoen, de verzekering
gevend dat zij noch ons, noch de verzets
beweging ooit zou verraden.' Ze spraken af
De perronzijde van het station
Foto Tom Sandijck
dat Esmée de volgende dag, aan het einde
van de middag, zou vertrekken.
De volgende dag, dinsdag 17 juli 1944,
controleerde Tiny Mulder of Esmée ook
werkelijk op de trein stapte. Op het perron
zag ze, verscholen achter 'in glêzen loads-
ke', voor het eerst Schmalzlein, Esmée's
vriend. Samen kwamen ze het perron op.
'Dat is de laatste keer dat ik Esmée gezien
heb.' In Tin iis schrijft ze: 'Troch de ruten
hinne hiene wy rom utsjoch oer de yngong
en de perrons. De trein nei Hollan stie der
al te sissen. "Is dat 'm?" frege ik. In Mof
yn och sa kreas unifoarm kaam de yn-
gong troch mei twa grutte learene koffers,
dy't wakker bylken by de reiden kuor-
kes, toutassen en buordpapierene doazen
fan de oare reizigers. Dêr wie Johanna
[Esmée] ek. Minsken seagen nei har, sa
sjyk. De gesichten ferlutsen op it stuit,
dat Johanna de han op de earm fan har
Kapitan lei. Sa gewoan, sa fansels. As it
gjin oarloch west hie, in oantreklik kreas
pear.'
Vanuit Leeuwarden is Esmée recht
streeks naar huis in Baarn gegaan. Ze is
niet meer terug geweest in Leeuwarden
en er is ook niets dat erop wijst dat ze naar
Duitsland is gegaan. Haar moeder vertel
de later dat ze een paar weken in Baarn is
gebleven. 'Esmée deelde mij mede dat de
zaak in het Noorden volledig was opgerold
en dat zij zwaar moest duiken.' Als reden
voor haar thuiskomst gaf zij haar moeder
op dat haar hospita mevrouw Stienstra
was gearresteerd. Esmée voelde zich van
twee kanten opgejaagd en bedreigd: door
de illegaliteit en door de SD.