LiC0Vac^t^i»2
4
De - aanvankelijk grauwe - webben en
andere linnen goederen, ook fijn lijnwaad
(zomerkleding en lijfgoed) werden, na een
grondige wasbeurt en blootstelling aan
loog- en zuurbaden, op de velden uitge
spreid en regelmatig met water begoten.
Onder invloed van de zonnestraling (met
ultraviolet licht) oxideerden de kleurstof
fen en verkreeg het textiel in enkele we
ken de gewenste witheid. Voor het hozen
maakte men gebruik van een hoos of
gieter, een gootvormig uitgehold houten
werktuig, waarmee opgeschept water wel
tot tien meter ver kon worden geworpen.
Bleekvelden waren dan ook te herken
nen aan een aantal naast elkaar gelegen
smalle stroken land, gescheiden door giet-
sloten, en aan daarboven frequent waar
te nemen regenbogen.
De blekerijen in de landstreek rond
Haarlem, befaamd om hun (naar het
heette door het gebruik van duinwater)
hagelwitte producten, ontwikkelden zich
tot grote bedrijven. Zij vonden ook buiten
de onmiddellijke omgeving klandizie, tot
in Frankrijk toe. Een Leeuwarder han
delaar, ook in linnen, maakte in 1601
moeilijkheden over de betaling van dertig
gulden aan Jan van Lyer te Haarlem voor
het bleken van tien webben. Dagelijks
zorgden beurtschepen van Amsterdam
op Haarlem voor aan- en afvoer van lijn
waad. In het seizoen, van april tot sep
tember, werkten er honderden knechts en
meiden, vooral afkomstig uit Brabant en
Overijssel. De Haarlemmer blekers beslo
ten in 1742 tot prijsbescherming: voortaan
zou 5 gulden 5 stuivers berekend worden
voor het bleken van een web van 50 ellen,
andere artikelen naar evenredigheid.
De gasthuisbleek
In Leeuwarden zijn de weidegronden tus
sen de zuidelijke stadsgracht en de grens
met Leeuwarderadeel in 1583 als kerkelij
ke goederen opgedeeld tussen (het arm
bestuur van) de stad en het Sint Anthony
Gasthuis. De gasthuisvoogden verhuur
den, zeker sedert het midden van de 17e
eeuw, tien pondematen (circa 3,6 hectare)
daarvan 'soo tot beesteweyding als bleeck
ende kooltuyn' voor een kleine 300 gulden
per jaar aan blekers. Een denkelijk al voor
1600 opgesteld tienjarig contract bood de
huurder voldoende zekerheid om daarop
zelf woon- en werkruimten te laten bou-
wen; die konden, met het gereedschap,
worden doorverkocht aan de opvolgende
bleker.
Zo is in 1742 (het gebruiksrecht op, en
de inventaris van) een 'welbeklante bleek
buiten de Wirdumerpoort' (jaarhuur 200
gulden) voor 2384 gulden verkocht: loog-
huis (met diverse kamers, vier bedsteden,
spijskamer en kelder), washuis, turf
schuur, paardenstal en groot wagenhuis
(met kleerzolder). Tot het gereedschap
behoorden koperen loog- en wasketels op
ijzeren roosters, zuur- en loogkuip, weivat,
16 tobben, wringbank, spoelbarte, kleer-
en spoelnetten, drie gieters, kruiwagens,
blekerskar. Plus 'een partij wepspricken',
stokjes met een zijtakje, om het te bleken
gelegde linnen vast te zetten. Buiten de
verkoop bleef de levende have: enkele koei
en (leveranciers van de voor de zuurbaden
benodigde melk), een paard en een aantal
honden (om het wasgoed tegen diefstal
te beschermen). Dergelijk gereedschap is
ook opgesomd in boedelinventarissen; die
geven tevens blijk van de gegoedheid van
blekers: zilverwerk (ook oorijzer), porse
lein, glazen, tinnen poppengoed, uurwerk,
boeken.
Andere bleken
De nieuwe gebruiker in 1742 van de gast-
huisbleek exploiteerde tevoren een in par
ticulier eigendom zijnde bleek buiten de
Hoeksterpoort. Een eeuw oudere inven
tarissen noemen aldaar nog een groot
spoelschip en twee pramen. In 1832, bij
de invoering van het Kadaster, had een
daar nog liggende bleek (van Osinga, een
onder blekers veel voorkomende familie
naam, ook wel Osingh en Hosinga) met
het bijbehorend water, een oppervlakte
van 1,3 hectare. Het wijkboek van 1843
meldt aan de Oostersingel een herberg
De Bleek, die haar naam aan deze Oos-
terbleek zal hebben ontleend. Die, toen
aan de Groningerstraatweg genummerde
herberg, is in 1874 door de gemeente
aangekocht en in 1941 gesloopt; zij was
in 1917 weer naamgever van de, met het
oog op een daar geprojecteerde trambaan,
zo brede Bleeklaan.
Een Dokkumer bleker kreeg in 1621 ver
gunning tot het 'aenstellen ende oprech
ten ener blekerije' buiten de Vrouwepoort.
De magistraat gaf voorschriften voor het
daar te bouwen huis, er mocht geen 'plan-
Kopergravure van Jan Luyken (1649
1712), opgenomen in 'Het Menselyk
Bedryf
tagie' worden gepoot, de passage van de
paden, naar Marssum, Stadsverlaat en
Sierxmahoff, niet worden gehinderd en
de stadsgracht niet gebruikt door schui
ten 'om de clederen daerinne te spoelen'.
Deze Vrouwepoortsbleek was begin 18e
eeuw nog in bedrijf.
De dubieuze waterkwaliteit in de onmid
dellijke nabijheid van de stad kan geleid
hebben tot de aanleg van een bleek in een
meer landelijke omgeving. In 1626 kreeg
een aanzienlijk Leeuwarder koopman het
aan de stok met een bleker op Rapenburg,
aan de Wirdumervaart onder Huizum, over
een met inkt gemerkt web van 39 ellen.
Een van diens opvolgers huurde in 1648
een bleek buiten de Wirdumerpoort, doch
het bedrijf op Rapenburg is ook voortgezet.
Huis en bleek met was- en looghuis zijn
in 1792 voor 822 gulden verkocht; veertig
jaar later mat die bleek circa 0,65 hectare.
Halverwege de 20e eeuw werd ter plaatse,
aan de Hempenserweg, nog gebleekt, in
de Wasserij Rapenburg. Na afbraak van
de bebouwing ontstond daar in 1966 het
bungalowparkje Nieuw-Rapenburg.
Jt'f Linnenkleed rami Wil gcTótikt,
Het woed itt'i'r Ju/vet-it.# ganaa frt
Maai'tHitinai kltx-d, duf Goétpu hüa(jm,
Ünfttwfcf fylwaatek frt Om Secp,
Ki wörifffï ■tttnckctw toc.jjedraagcfi
Met Jack, byVlack.m Stiïffi.byStrerp.
But pocht ghu t>p in
c0ie't Kleed der -pielen