LiC0Vac^t^i»2
29
lende opslagruimten en hoorde van ouds
her bij het grote herenhuis 'Herengracht',
later politiebureau, in vroeger tijd bewoond
door baronesse Van Heemstra. Ons oog
was gevallen op één van die ruimten, de
voormalige spoelkeuken, die leeg stond.
Aanvankelijk kropen we door het raam tot
bleek, dat de sleutel van de steegdeur paste
op de toegangsdeur. En zo hadden wij vrij
toegang. De vloer was belegd met arduinen
plavuizen en er was een dubbele spoelbak
met een koperen pomp, die na enig gedoe
water gaf.
We voelden ons daar zo thuis dat we het
in gingen richten als heuvel- en prairie
landschap met het zand uit de zandzak
ken die als bescherming van de achterzijde
van een lokaal van het politiebureau in de
steeg waren opgestapeld. Verder maak
ten de gebroeders Holwerda van groen
crêpepapier en kartonnen WC-rolkoker-
tjes bomen en struiken. Aluminiumfolie
geplakt op een stukje hardboard diende als
meertje en er was ook een fort. Ook had
den de Holwerda's soldaatjes, die voor een
deel door hen zelf waren gemaakt en heel
nauwkeurig beschilderd. Verder bijpas
sende vrachtauto's en kanonnen, gemaakt
van onder andere de houten klosjes van
fotorolletjes. De Ten Thijes hadden heel
mooie indiaantjes. Later voegden we daar
nog rails en speelgoedtreinen aan toe. De
Holwerda's hadden evenals ik rails, een
locomotief en spoorwagons.
Allard kocht van zijn zakgeld voortdu
rend nieuwe boeken van Karl May en Dick
Bos, die wij ook mochten lezen. De boeken
van Karl May waren een bron van inspi
ratie en wij hielden net als in die boeken
verkenningen, aangepast aan onze fanta
sie en speelden intriges, gevechten, veld
slagen tussen soldaten, burgers, rebellen,
verkenners en indianen. De werkelijke
oorlog zoals die in Afrika en Rusland toen
woedde, speelde bij ons geen enkele rol, wij
hadden dan ook geen vliegtuigjes of tanks.
Die oorlog kwam voor ons pas in september
1944 echt nabij. Slechts enkele malen wor
den indrukken van het Duitse regime en de
NSB vermeld in de verslagen. Ik kom daar
later nog op terug.
Helaas stond op een slechte dag een
bloemenkoopman voor de deur van de Ten
Thijes: 'of de jongeheren speelgoed en zand
uit zijn nieuw gehuurde opslagruimte wil
den halen'. Grommend voldeden we aan
dat verzoek. Uit wraak lieten we met de
tuinslang water onder de deur lopen. Tot
onze schrik was de koopman aanwezig,
deed de deur open en vroeg beleefd of wij
het water wat verder wilden schrobben.
Gelukkig kwam er een goede oplossing.
Wij kregen de voorzijde van de vliering van
de Ten Thijes ter beschikking. Die ruimte
gingen wij uitvoerig benutten: een prach
tig aanbod. Er kwamen een leestafel en
banken en we brachten een deel van onze
jongensboeken daarheen, zodat de andere
leden die ook konden lenen of ter plaatse
lezen. Wij hielden besprekingen en met
het doek van een grote strandtent maak
ten we coulissen voor de opvoering van al
dan niet geïmproviseerde toneelstukjes.
Bovendien kwam er een 'museum' voor de
meegebrachte trofeeën van onze tochten.
Voor de verlichting moesten we een gat
boren dat in een kast uitkwam. Het muse
um kreeg planken met wit laken omspan
nen en een lamp met blinker en de rare
schoorsteen met een heel oud opschrift
hebben wij met een doek bedekt. Het
wapenbord uit het oude clubhuis kreeg
ook weer een plaatsje, samen met andere
trofeeën. Op het zwaard en de goedendag
zaten nog bloedstrepen van een oorlog met
de Schoolstraat. Er was ook nog een oud
clubboekje van de Zwarte Hand. Kortom,
een belangrijke collectie.
Later kwamen er nog een garderobe en
een voorraadkamer in het clubhuis bij en
een uitgebreide verlichting en meer toneel
voorzieningen. Nog later kwam er een
hobbywerkplaats met bankschroeven en
gereedschap. De stoommachine van Allard
is daar gereviseerd, er zijn kaarten gete
kend, tekeningen van schepen gemaakt, er
is gekleurd, tijdschriften als De Prins gele
zen, wachthuisjes getimmerd, et cetera.
Van de familie Holwerda mochten we de
bovenverdieping gebruiken en die gingen
we weer inrichten als eerder de ruimte in
ons oude clubhuis, al misten we het zand
om heuvels te maken. Ook daar zijn heel
wat gevechten en veldslagen gevoerd,
maar er is ook veel opbouwwerk verricht.
Nieuwe huisjes gebouwd, overwegen aan
gelegd, mooier landschap gecreëerd en er
is met behulp van een beltransformator,
wasdraad en fietslampjes straatverlichting
en verlichting in de huisjes gemaakt. Die
situatie, waarin wij beschikten over twee
clubhuizen, was een hele weelde die bleef
bestaan tot aan het einde van de club. Ik
heb daar heel fijne herinneringen aan.
Zeilen en roeien
De Holwerda's kochten een zes meter Frie
se schouw en huurden een schiphuis aan
het einde van het Vliet tegenover Schil
kampen. In het begin vertrouwde vader
Holwerda Allard die schouw niet toe.
Allard moest dus de sleutel van het schip
huis van het haakje lichten wanneer vader
een klant in de winkel had en dat gebeurde.
In het begin moesten we roeien of 'zeilden'
met een jas aan een roeispaan. Roeien was
zwaar werk, de schouw was van heel zwaar
eikenhout en de grote, ook loodzware rie
men bedienden we dan ook meestal met
twee man aan één riem. Vaak ben ik met
blaren in mijn handen thuis gekomen. Ik
vond dat niet erg, ik had het er graag voor
over. Ook later hebben we veel geroeid of
gejaagd (de boot met een touw getrokken)
omdat er geen wind was of te sterke tegen
wind op de Kurkemeer. Meestal was het
doel van onze tocht de Grote Wielen, maar
die haalden we bij mijn weten maar enkele
malen, ook toen we normaal konden zei
len. Zeilen met die schouw was geweldig!
De merkbare spanning van de wind op het
bolle zeil en de grote fok waarbij de mast
soms zichtbaar krom ging staan en waar
bij de boot prachtig schuin ging liggen; het
bruisen van de boeggolf en de hoge hekgolf
die vanonder de schouw aan de achterkant
omhoog kwam, dat was voor mij zuiver
genieten. Wij moesten wel hard werken,
vooral met het laveren op de smalle Kur-
kemeer. Twee man aan de zwaarden om
die beurtelings naar beneden of omhoog te
doen, twee man aan de fok, omdat die door
zijn grootte steeds om de mast gehaald
moest worden; één of twee man voor het
zeil, omdat het spierkracht vergde om de
schoot voldoende strak te trekken en één
man aan het roer. Dat was vanzelfspre
kend Allard die behalve roerganger ons ook
de nodige bevelen gaf om op tijd de noodza
kelijke handelingen te verrichten.
Twee maal maakten we een roeitocht
door de grachten van de stad. Eén keer via
Vliet en Voorstreek langs de gasfabriek
weer terug en eenmaal via het Vliet, de
Tuinen en Voorstreek naar de Nieuwestad
en via de Westersingel, Zuidersingel en
Oostergrachtswal en Vliet weer terug naar
het schiphuis. Het was een onvergetelijke