LiCOVOC^t^l.2 7 met industrievestiging niet erg vlotte. Enkele (kleinere) industrieën vertrok ken zelfs, andere trokken hun vestigings plan in. Zo vertrok duimstokkenfabriek Schuil van de Oldegalileën naar Drach ten, ijzerdraadindustrie Hacquebord van de De Merodestraat naar Dokkum en rij- wielonderdelenfabriek ENITOR van de Amelandsstraat naar Buitenpost. Naast reeds eerder genoemde factoren speelde de woningnood hierin een belangrijke rol. Ook werd de concurrentie vanuit de regio sterker door de aanwijzing eind 1951 door het Rijk van Oost-Friesland als 'ontwikke lingsgebied'. Het oostelijk deel van de pro vincie, Leeuwarden dus niet. De ontwik kelingsgebieden kregen overheidssteun om de achterblijvende ontwikkeling ten opzichte van andere delen van het land te verkleinen of bij voorkeur op te heffen. Sowieso was er de concurrentie van het oostelijk deel van de provincie wegens de lagere grondprijs en het gegeven dat daar veelal niet geheid hoefde te worden. Mede naar aanleiding van een offen sief van het Friesch Dagblad ('Fabrieken gingen weg, kwamen niet en willen weg') volgde in mei 1951 een interpellatie over industrialisatie met felle discussies in de gemeenteraad. Het gemeentebestuur werd een gebrek aan medewerking aan bedrijven verweten, en de kwaliteit van de beschikbare terreinen werd in twijfel getrokken. Het college kon wijzen (en deed dat ook) op de plannen tot aansluiting op de kana len, zowel aan de oost- als de westkant van de stad. De aanleg van toegangswe gen naar industrieterreinen was gaande, evenals de aanleg van een industrieha ven. Genoemd werd de vestiging van een aantal nieuwe bedrijven (Postma Feen- stra, Garco, Rimetal, Hoeksma Velt). 'Van geen enkele bedrijf dat niet gekomen is, kan gezegd worden dat het vast plan nen had zich hier te vestigen. En geen enkel bedrijf is niet gekomen omdat het terrein niet aanstond', aldus wethouder Witteveen. Over de gemeentelijke mede werking: 'Wanneer zou blijken dat een ambtenaar stug is - het kan een karakter trek zijn - of niet zo geschikt is voor dit werk, zou hij misschien naar een andere tak van dienst, waar hij niet met publiek te maken zou hebben, kunnen worden overgeplaatst'. De wethouder wees verder op de goede contacten met het bedrijfs leven en het ETIF én het beschikbare bedrag van ƒ2500,- voor promotie (waar van overigens in 1951 slechts ƒ122,50 werd besteed!). Op initiatief van het departement van de Nederlandse Maatschappij voor Nij verheid en Handel, werd in 1952 de Com missie Produktieve Werkgelegenheid opgericht, met vertegenwoordigers van de Kamer van Koophandel, het Zakencen trum en werkgevers- en werknemersorga nisaties. Opdracht van de commissie was de zorgelijke werkgelegenheidssituatie in Leeuwarden te bestuderen en met aanbe velingen te komen. In 1952 waren 1530 man werkloos, een aantal vergelijkbaar met vooroorlogse aantallen. De commissie kwam met aanbevelingen: - De bevolking overtuigen van het belang van industrialisatie; - Voldoende bouwrijpe terreinen in voorraad hebben (minimaal 15 hectare); - Prijs moet bekend én concurrerend zijn; - Tarieven van nutsbedrijven laag stellen; - Voorkeur voor arbeidsintensieve bedrij ven; - Snelle beslissingen door gemeentelijke diensten; - Oprichting van een contactorgaan; - Promotie van de geschiktheid van de Friese arbeider. In 1952 werd in het schetsontwerp structuurplan het gebied tussen de Sne- kertrekvaart, de Harlingertrekvaart en de spoordijk naar Harlingen als belangrijk ste terrein gezien. Die terreinen zouden de eerstkomende jaren in de behoefte moeten voorzien; bovendien was een ver dere uitbreiding in zuidelijke richting mogelijk, zelfs tot aan het Van Harinxma- kanaal. Aanvullend hierop was ook nog uitbreiding mogelijk aan de oostzijde van de Dokkumer Ee en langs de Greunsweg voor kleinere bedrijven. Langs de spoorlijn naar Groningen was ook nog een strook gereserveerd voor industrie. Industriehallen De oprichting in 1953 van de Stichting Leeuwarder Industriegebouwen was van belang voor de industrialisatie en de ver- groting van de werkgelegenheid in de gemeente. Op aantrekkelijke voorwaar den werd aan bestaande bedrijven (in de binnenstad) en aan nieuwe industrieën huisvesting geboden in moderne, goed geoutilleerde gebouwen, met de mogelijk heid van koop of huur. Er kon gebruik gemaakt worden van enkele gezamenlijke voorzieningen én van elkaars kennis en ervaring. In de stichting waren gemeente én bedrijfsleven vertegenwoordigd. De eerste drie hallen werden door de stichting gebouwd op het industrieterrein Leeuwarden-West (Zwettestraat), vlakbij de insteekhaven, het spoor en de geplande 'stadsautoweg'. De eerste steen voor de eerste hal werd op 11 juni 1954 gelegd door prins Bernhard. 'Ik voel er anders niet voor de eerste steen te leggen'. zei de prins lachend. 'Iedereen kan het doen en het is een vrij vruchteloze plechtigheid. Omdat dit echter de industrialisatie van deze streek betreft, ga ik graag tegen mijn principes in. Daarom metsel ik hier in Leeuwarden zelfs twee eerste stenen in'. (diezelfde dag metselde de prins ook een eerste steen voor het nieuwe laboratorium van de Condens). Hoopgevend was dat deze hallen een jaar later reeds volledig in gebruik geno men waren. Plannen voor nieuwe hallen werden gemaakt evenals plannen voor een verdere ontsluiting van de industrieter reinen in het westen. In de jaren zeventig had de Stichting Bedrijfsgebouwen Leeu warden (de naamsverandering was kort daarvoor ingevoerd) al meer dan dertig hallen gerealiseerd en verschoof de aan dacht geleidelijk naar de Hemrik. Leeuwarden-west Begin jaren vijftig waren er tal van klach ten over de gebrekkige ontsluiting en de slechte kwaliteit van de industrieter reinen aan de westkant van de stad, als gevolg van opspuiting van die terreinen met slecht materiaal. Het gerucht ging al snel rond dat een groot bedrijf om die reden van vestiging had afgezien. Het col lege gaf toe dat de grondslag niet aan de verwachtingen voldeed en de opgebrachte grond zou vervangen worden. Ook kritiek kwam er toen een afdeling van de Leeu warder Papierfabriek LPF overgebracht werd naar Franeker. De Harlingertrekweg was inmiddels

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2014 | | pagina 9