Industriekern Leeuwarden, deel 2 11 Walter Kromhout In 1959 werd Leeuwarden door het toenmalige kabinet aangewezen als 'industriekern'. In deel 1 werd de betekenis daarvan voor Leeuwarden aangegeven, inclusief de ontwik keling van de industrieterreinen in de naoorlogse periode. Dit deel 2 schetst de indus triële bedrijvigheid in de stad; bedrijvigheid die er nog steeds is, die allang vertrokken is, die zich binnen de stad verplaatst heeft, die - wellicht gestimuleerd door de kern- status - zich juist vestigde in de stad et cetera.' Net als in deel 1 ligt ook nu het accent weer op de periode 1945-1970, met een doorkijkje naar de periode daarna. De werkgelegenheid in de industrie werd in de eerste naoorlogse jaren voor meer dan de helft gevormd door de voedings- en genotmiddelenindustrie, met daarbinnen de zuivelsector als grootste. Natuurlijk de Coöperatieve Condensfabriek, marga- rinefabriek Benninga, Koopmans Meelfa brieken en enkele beschuit- en koekfabrie- ken. Machinefabrieken ontwikkelden zich sterk, de Leeuwarder Papierwarenfabriek kon tot een stuwend bedrijf worden gere kend, er was een scheepswerf van enige omvang en een rijwielfabriek. Textiel- en tabaksindustrie waren niet of nauwelijks aanwezig. Binnen de chemische sector waren de Casolith- en Stremselfabriek van betekenis. In de houtsector waren er de kistenfabriek, meubelfabrieken en diverse timmerfabrieken. Het grafisch bedrijf bood werkgelegenheid aan enkele honderden werknemers. Productie was vooral gericht op de lokale en regionale markt, met een sterke koppeling van indu strie aan de agrarische sector. Die agra rische sector bood geleidelijk aan minder werk door mechanisatie en rationalisatie. Gevestigde industrie De Coöperatieve Condensfabriek Fries land, CCF of Condens, maakte na de ooi-log een stormachtige groei door. Telde de fabriek in 1946 circa 200 man perso neel, vijfjaar later was dat al gegroeid tot 465, in 1956 ongeveer 1150, in 1961 bijna 1500 en eind jaren zestig ongeveer 2000, waarna weer - door allerlei oorzaken - een geleidelijke teruggang plaatsvond. De groei werd grotendeels opgevangen rond het complex aan het Nieuwe Kanaal. Aan de Greunsweg bijvoorbeeld een nieuw expeditiegebouw in 1952, aan dc Pictcr Stuyvesantweg een researchlaboratorium in 1955 en in 1967 een nieuw kantoorge bouw, in 1956 pakhuizen aan de Juliana- straat en in 1967 een nieuwe proeffabriek. Met de bouw in 1957 van een luchtbrug over de Merodestraat, de spoorlijn en de Greunsweg, werd het noordelijk deel ver bonden met het (nieuwe) zuidelijke deel. Alleen de melkpoederverpakking was een tijdlang aan de Marconistraat gevestigd. Er waren plannen voor uitbreiding op de Hemrik, maar door verwei-ving van machinefabriek Van der Ploeg kon de Condens 'dicht bij huis' uitbreiden. Over name van de Lijempf-fabrieken, fusies Het opspuiten rond 1950 van het terrein ten behoeve van de uitbreiding van de Coöperatieve Condensfabriek Friesland bezuiden de spoorlijn. Op de achtergrond links de C.C.F.-fabriek en rechts Koopmans Meelfabrieken aan de De Merodestraat

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2015 | | pagina 13