LeoVdlr^ LA.il
Het Bagjneklooster waar Johannes Habekotté
opgroeide
fabrieken aan het Noordvliet brachten het
gezin naar de Weerklank, waar opnieuw een
aantal kinderen werd geboren. Als je kijkt
naar de erbarmelijke huisvesting, dan kun je
je nauwelijks voorstellen dat er tussen 1890
en 1908 tien kinderen werden geboren, van
wie er twee als baby stierven. Voeg daarbij het
drankgebruik van Johannes en de bewonde
ring voor moeder Antje wordt groot. Het
moet een sterke persoonlijkheid zijn ge
weest, die, waarschijnlijk met behulp van
haar ouders, de huishouding draaiende hield,
waardoor haar kinderen zich goed konden
ontwikkelen.
Haar familie, waaruit ook de latere dichter/
schrijver Jac. van Hattem voortkwam, was
afkomstig uit de Gelderse Betuwe en was naar
Oudkerk gekomen toen vader tuinman werd
op De Klinze. Later verhuisde men naar de
Droge Haven waar hij een kwekerij had en de
tuinen onderhield van het Burmaniahuis. De
familie onderhield steeds nauwe banden met
de voorname familie Hopperus Buma.
Scholen naar rang en stand
In de negentiende eeuw kenden we in
Leeuwarden binnen het onderwijs aan
kinderen tot veertien jaar drie schoolsoorten,
die een afspiegeling vormden van de sociale
samenstelling van de bevolking: armen-,
tussen- en burgerscholen.
Liesje, zowel als haar vader, grootvader en
overgrootvader, zaten in de eerste categorie,
de armenschool voor behoeftige kinderen,
van wie de ouders geen schoolgeld konden
betalen. De tussenschool, waarvan de eerste
in 1830 verrees op Bij de Put, was voor
kinderen met ouders die enig schoolgeld
konden betalen, aanvankelijk vijf cent per
week; een schooltype tussen de armenschool
en de burgerschool.
Voor kinderen van de midden en hogere
inkomens, zeg maar de gegoede burgerij,
was er sinds 1834 een Stads Burgerschool,
afzonderlijk voor jongens (in de Sint Antho-
nystraat) en voor meisjes (in de Kruisstraat),
waarvoor het schoolgeld relatief hoog was.
Van belang voor de geschiedenis van Liesje
en haar voorouders is vooral het onderwijs
aan armenscholen.
Pas in het eerste kwart van de achttiende
eeuw drong het tot het stadsbestuur door,
dat ze ook zorg moest hebben voor de ver
standelijke en zedelijke ontwikkeling van
de minder gegoede volksklasse. In 1751 werd
de eerste armenschool gesticht door de arm
voogden van het Hoekster Espel en in 1765
was een 'Armschool' gehuisvest in de kerk
van Nijehove en na afbraak van dit gebouw in
het naastgelegen oude Keimpemahuis. Deze
school stond onder het bestuur van de stads
armenkamer, die was ontstaan door de
samenvoeging van de armvoogdijen van de
vier stadskwartieren; deze school was be
doeld voor kinderen van bedeelden. In 1780
was er achter het diaconiehuis in de Bolle-
manssteeg ook een armenschool gesticht,
bestemd voor de diaconiearmen van de her
vormde kerk. Daarmee deed dus eigenlijk het
confessionele onderwijs (gesubsidieerd door
de gemeente) zijn intrede, temeer omdat er
ook een diaconieschool van de Lutherse
gemeente was in de Nieuwe Oosterstraat en
tot 1860 een Stads Israëlitische Armenschool
aan de Wissesdwinger.
Toen het aantal arme kinderen dat
kosteloos onderwijs nodig had, toenam tot
ongeveer 50% van de Leeuwarder kinderen
tussen de zes en twaalf jaar en het schoolge
bouw van de stadsarmenschool te klein en te
slecht ingericht bleek, besloot de gemeente
raad tot het inrichten van twee nieuwe, grote
armenscholen, elk voor 300 kinderen. Als
huisvesting werd er in 1818 voor gekozen het
gebouw van de vroegere Jansenistenkerk in
de Krommejat voor een van de scholen
geschikt te maken, de pastoorswoning in de
Speelmansstraat af te breken en op die plaats
een onderwijzerswoning met daarachter in
de tuin de tweede school te bouwen, welke
11
Gemeenteschool 11, de latere Vijverschool aan de Oostersingel in 1893