LeoVdlr^LA. Op 22 november 1846 werd de vernieuwde kerk weer in gebruik genomen. Het orgel was toen echter nog niet klaar. Het interieur was totaal vernieuwd. De hoge gestoelten voor de stadhouderlijke fa milie en het stadsbestuur waren weggehaald en vervangen door een galerij, die rondom langs drie zijden van de kerk liep. Het fraaie snijwerk van deze gestoelten werd door Romein weer verwerkt in de balustrade van de galerij, de lambrisering onder de galerij en de onderkant van het orgelbalkon. Het oude orgel, dat geplaatst was aan de westkant van de noordbeuk, keerde niet terug. In plaats hiervan mochten de orgelbouwers L. van Dam Zonen een nieuw instrument ver vaardigen dat boven de preekstoel tegen de noordmuur werd 'geplakt'. Over dit orgel, dat velen nog kennen van de jeugddiensten, gaat dit verhaal. Plannen maken In de hervormde gemeente van Leeuwarden was de zorg voor de orgels toevertrouwd aan een orgelcommissie, die ook wel de Com missie van Toezicht op de Orgels werd ge noemd. In deze commissie zaten mensen met verstand van zaken. Voorzitter was dr. L. Proes en als secretaris trad op C. Walker, die tevens secretaris was van het College van Kerkvoogden, zeg maar het kerkbestuur. Het derde lid was Sjoerd Spree. Dr. Proes (1805 1891) was tien jaar predikant geweest in Driebergen voordat hij in 1837 te Leeuwarden werd benoemd, waar hij tot aan zijn dood is gebleven. De commissie diende op 1 oktober 1844 een rapport in bij het kerkbestuur met als advies om het oude orgel te verkopen, omdat het to taal verouderd was en opknappen grote kosten met zich mee zou brengen. Dit oude orgel was in 1727 door Christian Müller in de Westerkerk geplaatst en aftomstig uit de Jacobijnerkerk waar Müller toen het nieuwe orgel bouwde. Dr. Proes, die in zijn Utrechtse tijd de bekende orgelbouwers Batz-Witte had leren kennen, was van mening dat het instrument gebouwd moest worden door Van Dam, maar vroeg toch ook prijsopgave in Utrecht. Zoals hij al ver- moedde was Van Dam veel goedkoper dan zijn collega's uit Utrecht. Die vroegen ƒ10.000,- terwijl Van Dam het werk op ƒ6850,- be grootte. Uitvoerig verklaart Proes dat dit niets te maken had met mindere kwaliteit of iets dergelijks, maar meer lag aan 'de inwoning van Van Dam en Zonen in deze Stad en hunne meer eenvoudige leefwijze als mede daarin dat zij te zamen voor een aanmerkelijk ge deelte zelve het werk in perzoon vervaar digen'. Met andere woorden: geen reis-en verblijftosten en de bazen, Luitje Jacob van Dam en zijn zonen, werkten zelf mee. Op 15 november 1844 werd het contract met de orgelmakers Van Dam getekend. Orgelkas tijdens de demontage in november 1990. Duidelijk zichtbaar de 4 stangen waaraan het or gelbalkon hing Foto Ad Fahner

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2016 | | pagina 17