LeoVdlr^ LA.il spintvrij grenen zonder zichtbare kwasten. De achterwand daarentegen, met deuren en luiken, mocht van best vurenhout worden vervaardigd. In de balgenkamer zouden vier blaasbalgen komen te liggen. Men sprak vijf betalingstermijnen af. De eerste termijn a ƒ1200,- zou worden betaald als blaasbalgen, windladen en het klei nere pijpwerk klaar zouden liggen in de werk plaats. De tweede termijn, ook van ƒ1200,-, werd betaald als orgelkas en blaasbalgen in de kerk opgesteld zouden zijn. De derde termijn wanneer de overbrenging tussen toetsen en windladen gereed zou zijn en er op elk klavier op één register kon worden gespeeld. Als het orgel gereed en goedgekeurd was zou een som van ƒ3000,- worden betaald en de laatste ter mijn van ƒ200,- twee jaar na oplevering. Was het eerst de bedoeling dat het instrument De 2 laden van het Hoofdwerk. Let op het ver nielde pijpwerk en de oranje p'jpvoeten Foto Ad Fahner moest worden opgeleverd op 1 augustus 1846, door tegenslagen bij de kerkverbouwing werd bepaald dat het orgel speelklaar moest zijn zeven maanden nadat metselaars, timmerlie den en stukadoors hun werk beëindigd had den. Men had op verzoek van de orgelmaker twee ontwijkende clausules toegevoegd: a) bij een eventuele strenge winter en b) door een eventuele ziekte van de 'eersten persoon der Aannemers' mocht hiervan worden afgeweken. Een jaar later, op 19 november 1845, kwam er een aanvulling op het contract: toen duidelijk was dat de gewelffioogte hoger zou worden, besloot men in onderling overleg om de groot ste pijp van de Prestant 16 voet in het front te plaatsen. Dit betekende dat de orgelkas hoger werd, maar ook dat er meerkosten zouden zijn. Overeengekomen werd dat deze ƒ375,- zouden bedragen. Voortgang Terwijl de orgelmakers in hun werkplaats aan de (Zuider)Grachtswal begonnen met het ver vaardigen van de diverse onderdelen, begon aannemer Plet pas in maart 1845 met de eigenlijke kerkverbouwing. In december 1845 begon men met het orgelbalkon. Op 9 decem ber was er een extra bouwvergadering in de kerk. Kerkvoogden vonden het orgelbalkon te laag, waarop besloten werd een proef opstelling met 'een stellagie verbeeldende de predikstoel' te maken. Het resultaat was, dat het balkon 10 centimeter hoger kwam te liggen. Halverwege het jaar 1846 werd duidelijk, dat kerk en orgel nooit tegelijk gereed zouden zijn. Aannemer Plet schoot flink op met het werk, maar pas in juli van dat jaar waren tim merlieden, stukadoors en metselaars klaar met hun werkzaamheden. Dus zou het orgel volgens contract in februari 1847 voltooid moeten zijn, maar dat zat er niet in. Op 14 sep tember 1846 rapporteerde de commissie aan de kerkvoogden over de voortgang van het or gelwerk. Allereerst stelde men zeer tevreden te zijn over de verrichte werkzaamheden 'ja, zelfs hoogen lof aan dezelve moeten geven, die te midden van den arbeid der timmerlieden, metselaars, stucadoors en ververs het orgel- werk op de plaats zelve zoo ver gebracht heb ben, als hetzelve zich thans bevindt'. De blaas balgen en de orgelkas stonden op hun plaats, evenals de vijf windladen (twee voor het Hoofdwerk, twee voor het Pedaal plus een voor het Bovenwerk). Verder waren pijpen en het regeerwerk in het gebouw aanwezig, uitge zonderd de 21 grootste pijpen van het front. De commissie stelde voor om de kerk in gebruik te nemen als aannemer Plet klaar zou zijn met de verbouwing en het orgel pas op een later tijdstip. Probleem was ook de ziekte van Luitje Jacob van Dam. Dr. Proes schreef onder an dere: 'Het is u allen bekend, Mijne Heeren,in welken toestand de Heer Van Dam zich thans bevindt. Gering is de hoop, dat hij dit orgel werk, hoogst vermoedelijk zijn laatste, immer voltooid aanschouwen zal. Wij hebben zelve meermalen met weemoed en deernis gezien, hoe hij te midden zijner toenemende zwakte, nog aan de bevordering van den arbeid trachtte werkzaam te zijn; en, indien wij hem daarom ook al tot meerdere voortvarendheid hadden kunnen opwekken, zoo zou en de let ter van het bestek, en het innig mededoogen met den vader des talrijken gezins, ons alle vrijmoedigheid daartoe hebben ontnomen.' Proes wees er nog op dat de afwerking dan voor verantwoording van de oudste zoon Lam- bertus zou komen en juist die klankafwerking was erg belangrijk en zou meer dan twee maanden duren. 'Overhaasting kan daarin alles bederven en het werk, dat ons tot hiertoe den gunstigsten uitslag belooft, geheel doen mislukken'. Men pleitte er dus voor de kerk alvast in gebruik te nemen en het orgel af te dekken om het pas later 'na deszelfs voltooy- ing, in deszelfs vollen luister te voorschijn [laten] treden, en zich volledig te [laten] hoo- ren'. Men maakte tevens van de gelegenheid gebruik om voor te stellen 'eener zachte schel' aan te leggen als verbinding tussen voorzan ger en organist 'die vanaf zyne zitplaats de predikant niet zal kunnen hooren'. Op de zelfde manier als in de Domkerk van Utrecht waar dit goed beviel. In Utrecht staat het orgel ook boven de preekstoel opgesteld. Reeds een dag later gaan de kerkvoogden begripvol akkoord met het voorstel van de commissie. 17

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2016 | | pagina 19