Conclusie
Lcovo.'in} LA.il
ten, waarna het grootste deel van de ge
meente met veel rumoer de synagoge had
verlaten, 'terwijl sij haar als verwoede men-
schen tegen de rabbi aanstelden'.
Hiermee was voor de Procureur-Generaal
duidelijk aangetoond, dat Isaak zich niets
wenste aan te trekken van de bevelen van het
Hof. En dat waren zaken 'van een seer quaden
gevolge die anderen ten exempel straftaar
waren' en daarom vroeg hij het Hof een pas
sende straf op te leggen.
Isaak Levij's uitgebreid weerwoord
Een rabbijn moest voor zijn functie bevoegd
zijn, en zich houden aan zijn taken en een
respectabele levenswijze hebben. Deze rab
bijn was volgens Isaak 'op een alderonorden-
telijksten manier door sommigen bij de
gemeente ingedrongen' en had daardoor veel
verdeeldheid en scheuringen in de joodse
gemeente gebracht.
De aanhangers van de rabbijn hadden een
zogenaamde beroepingsbrief opgesteld,
waarmee ze langs de leden van de gemeente
waren gegaan. Isaak had aangedrongen op
een onderzoek naar de opleiding en de ante
cedenten van Nachman Levij. De benoeming
was doorgedrukt zonder een behoorlijk on
derzoek.
Terzijde merkte hij op dat buitenstaanders
niet kunnen oordelen over zaken die het ce
remonieel der joden betreffen. De bezorgd
heid van de niet-joodse buren kon hij niet
serieus nemen; die bestond alleen in de ver
beelding, want feitelijk was er niks meer ge
beurd dan geloop en lawaai bij de synagoge.
Het ging er wel heftig aan toe maar het bleef
bij woorden. Niemand klaagde toch over het
lawaai van een smid, een koperslager of een
oliemolen?
Hij ontkende dat hij zichzelf of zijn zoon
tot rabbi had uitgeroepen, wel was hij een
leviet en mocht daarom voor de boeken ver
schijnen. Hij ontkende alle verantwoordelijk
heid voor de miskraam; die kwam drie a vier
weken later.
In zijn repliek stelde de Procureur-Gene
raal, dat bezwaren tegen de aanstelling van
een rabbijn absoluut geen vrijbrief kunnen
vormen voor dit ergelijke gedrag. De overlast
waar de buren over klaagden was gebaseerd
op betrouwbare getuigen. De ruzies in de sy
nagoge vormden een ernstige verstoring van
de openbare orde en werden door hem aan
gemerkt als criminele activiteiten. De kern
van de zaak was dat Isaak naar eigen mening
niet genoeg in de beroeping was gekend,
'tgeen sijne hoogmoed niet kan verdragen'.
Daarom stookte hij de gemeente op en droeg
hij niet bij aan het tractement.
Brieven uit Duitsland
Uit de processtukken blijkt, dat er wel refe
renties zijn gevraagd in Duitsland. De brieven
die als antwoord binnenkomen, zijn gesteld
in bloemrijke taal.
Dit zijn de woorden van de Heeren Parnas-
sijns, oversten, gelijders des heiligen ge
meente Emden (6 september 1748): 'Of wij
hem niet kennen, de man en sijne spraak?
Wij hebben goede referenties over hem ont
vangen van de rabbijnen van Duitsland en
Polen en ofschoon wij hebben 't origineel
niet gesien, wij houden hem voor een opregt
man, en voor gewis sal van hem niet komen
een saak die niet regt is. En geven hem vol-
magt om te mogen onderwijsen en 't sij
verrre van ons om op hem quade gedachten
te hebben, of 't moest sijn dat ('t sij verre) aan
hem is gevonden een saek die niet recht is.
En daarom blijft hij in sijn reine ambt en is
hij ook geseten ins heilige leger, in de tent
des Tora. Geluksalig is de man die hem on
dersteunt.'
Deze referenties zijn allemaal gunstig voor
de rabbijn. Voor het Hof was duidelijk, dat hij
bevoegd was en dat hij was beroepen met vol
doende steun van de gemeente.
Het vonnis
Op 15 juli 1751 deed het Hof uitspraak in deze
zaak. Het vonnis staat op naam van de erfge
namen van Isaak Levij die op 15 juli 1750 was
overleden. Zij werden in plaats van Isaak Levij
veroordeeld tot een boete van 50 gouden
Friese rijders wegens overtreding van 's Hofs
bevelen van 7 september 1747. De zoon Levij
Isaaks kreeg een zelfde straf opgelegd.
De joodse gemeente van Leeuwarden ver
keerde omstreeks 1747 in een diepe crisis, die
werd veroorzaakt door het vertrek van de af
vallige rabbijn Hartog Levij. De benoeming van
een nieuwe voorganger zou een einde moeten
maken aan de verwarring, maar dat bleek niet
het geval. Een kleine factie bood koppig tegen
stand.
Het blijft onduidelijk waar het conflict in
wezen over ging. Er lijken geen leerstellige
zaken in het geding te zijn geweest. De ortho
doxie van rabbijn Nachman Levij stond nooit
ter discussie.
De meest waarschijnlijk verklaring is, dat
het in dit conflict ging om de macht in een or
ganisatie waarin de bevoegdheden nog niet
duidelijk waren vastgelegd. Isaak Levij had als
een van de welgestelde leden van de gemeente
waarschijnlijk lange tijd veel in de melk te
brokkelen gehad. Maar hij was op hoge leeftijd
en een wisseling van de wacht was nabij. Hij
kon zich daar niet bij neerleggen en organi
seerde tegenstand tegen de besluiten waar hij
niet bij was betrokken. De besluitenlijst waar
mee dit artikel opende lijkt in dit perspectief
op een greep naar de macht door een nieuwe
generatie bestuurders.
De stedelijke autoriteiten en de rechterlijke
macht hebben in deze kwestie een opvallend
grote rol gespeeld. Het beeld van een overheid
die zich zoveel mogelijk afzijdig hield van de
interne zaken van religieuze minderheden,
klopt in dit geval niet.
'It liket hjir wol in joadetsjerke', is een be
staande uitdrukking voor een bijeenkomst die
met veel rumoer gepaard gaat. Kennelijk gold
dit ook voor de synagogediensten omstreeks
1747. De omstanders zullen er vanwege de Jid
dische taal niet veel van hebben begrepen,
maar hadden wel door dat het er heftig toe
ging.
Kort na deze gebeurtenissen is de rust in de
joodse gemeente teruggekeerd. Het overlijden
van Isaak Levij zal dat hebben vergemakkelijkt.
Er werd een reglement opgesteld waarin de be
stuurlijke verhoudingen duidelijker werden
vastgelegd. En daarmee kreeg de gemeente
een volwassener bestuursstructuur.