De zwarte weg van Klaas en Martinus Sluijter 22 Jan Bekhof Op een dag in januari 1945 wordt de rust wreed verstoord in de Tweede Koestraat in Leeuwarden. Twee jonge broers worden met veel machtsvertoon door de politie meegenomen. Zij weten dan nog niet dat ze een zware tijd tegemoet gaan. Een van hen, de 90-jarige Klaas Sluijter, voelt de be hoefte na 73 jaar die zwarte episode naar buiten te brengen. I "in KT ijn broer Martinus (Tinus) en 1% ik, respectievelijk 20 en 17 jaar, I \i I moesten voor de Duitsers wer- JL W JLken in de zogenaamde Arbeits- einsatz. Om ons hieraan te onttrekken waren we thuis ondergedoken. Daar had onze vader een schuilplaats gemaakt. Door verraad van een buurvrouw, waardoor haar man vrijstel ling kreeg van verplichte tewerkstelling, wer den we door de Leeuwarder politie, onder toezicht van Piet Soolsma, uit onze ouderlijke woning gehaald. Het was extra wrang omdat één van de politiemensen een broer van een kaatsvriend van Tinus was. De arrestatie ging met veel machtsvertoon gepaard. Voor onze woning stonden twee agenten en achter het huis in de steeg stonden er nog twee met ge trokken pistolen waarmee ze intimiderend in de lucht schoten. Op transport Na onze arrestatie werden we met dertig Friese jongemannen in een dichte veewagon vanuit Leeuwarden op transport gesteld naar een voor ons onbekende bestemming. Na een verschrikkelijke reis van 24 uur, opgesloten zonder eten, drinken en toiletvoorziening, kwamen we aan in het Noord-Duitse Wil- helmshafen. Deze vaak gebombardeerde stad met een marinehaven zat te springen om ar beidskrachten. We werden hier onderge bracht in het straframp Schwarzer Weg. Een barak van het kamp Schwarzer Weg, gefotografeerd vóór de Tweede Wereldoorlog http://wwwkampwilhelmshaven.nl/fotos.htm De hel van Wilhelmshafen Hier begon voor ons een deprimerend kamp leven dat gekenmerkt werd door voedselte kort, een luizenplaag, dysenterie, intimidatie, mishandeling, marteling, angst en onzeker heid. Er was sprake van een strenge winter en de kleding was te dun. We moesten soms toe zien wanneer andere kampgenoten werden doodgeschoten of op het beruchte krukje moesten gaan liggen en dan geslagen werden tot naderhand de dood er dikwijls op volgde. Als de periode langer geduurd had dan de vier maanden die we in het kamp hadden ge zeten, zou niemand het overleefd hebben. Vernedering en uithongering van de ge straften stond voorop. Het appèl ervoer ik als een verschrikking. We stonden dan vanaf zes uur 's morgens langdurig te dun gekleed in een ijzige kou te wachten totdat iedereen ge teld was. Voor ons gevoel duurde het tellen eindeloos. Het bleef niet bij tellen; ook werd er geschopt en geslagen. Vaak gebeurde het dat zieken toch naar het appèl wilden om hun dagelijkse rantsoen niet mis te lopen. Als dit te langzaam ging werden de totaal ver zwakte gevangenen door de Duitsers met ge weerkolven geslagen met als gevolg dat velen in elkaar stortten. Het waren mensonterende taferelen. Na afloop van het appèl kregen we een snee brood, soms met een beetje beleg. Daar moesten we het de hele dag meedoen. Hierna moesten we aan het werk op de mari nehaven of in de bunkers. We werden bij verschillende werkzaamhe den ingezet. Het werk was onmenselijk en wreed. Er moesten stenen versjouwd worden die eerst door een aantal gevangenen met pikhouwelen uit bevroren steenhopen losge- hakt werden. Dit was verschrikkelijk zwaar werk dat verricht werd door mensen die on-

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2018 | | pagina 24