Weldoeners en armoedzaaiers L C OVUan) La, ft 26 Paul Bron Geen volk ter wereld was vrijgeviger dan de Nederlanders in de zeventiende en achttiende eeuw. Al sinds de late middel eeuwen zorgden lokale, particuliere instel lingen voor de sociale zorg in de samen leving. De verantwoordelijkheid voor de zwakkeren lag bij de lokale ge meenschap, iedere geloofsgroep had zorg te dragen voor het wel zijn van de eigen achterban. Wezen, zieken, armen, ouderen, voor bijna elke groep sociaal zwakkeren bestond een vorm van bijstand. Het geld werd bijeengesprokkeld dankzij lega ten en giften van de rijkere medemens; er waren loterijen en collectes. Binnen de mij toegemeten ruimte beperk ik me tot een korte schets van de achtergrond en de vormen van armoedebestrijding en een be schrijving van een aantal kleinere particuliere instellingen die zich hiermee in Leeuwarden bezig hielden: Het Boshuisen Gasthuis, het Gabbema Gasthuis, het Ritske Boelema Gast huis en het Marcelis Goverts Gasthuis. In dit rijtje ontbreekt het Sint Anthony Gasthuis, dat in een latere bijdrage aandacht krijgt. Niet geheel zonder eigenbelang Prachtig zo'n barmhartigheid, maar we zullen zien dat dit ook een keerzijde had, namelijk het eigen belang van particuliere rijken, ker ken en stadsbestuur. De Reformatie bracht geen grote verande ring teweeg in de Nederlandse liefdadigheids instellingen. Opgeheven kloosters kregen een nieuwe bestemming als weeshuis of gasthuis. De katholieke verplichting om aalmoezen te geven, ging naadloos over in een vanzelfspre kende plicht om de collectebus te vullen. De florerende economie in de Gouden Eeuw leidde tot een onstuimige groei van de armen- hulp, die aan het einde van de zestiende eeuw inzette. Naast de Katholieke Kerk ontstonden talloze andere kerkgenootschappen, die niet voor elkaar wilden onderdoen. Hervormden, lutheranen, doopsgezinden, ze deden alle maal aan armenhulp om hun eigen behoef tige geloofsgenoten bij de les te houden: in ruil voor steun droegen ze de armen op zich te gedragen als keurige christenen en elke zondag naar de kerk te gaan. Zelf waren de ge lovige gevers ervan overtuigd dat de hulpver lening noodzakelijk was voor hun zielenheil. Armen die niets van een kerk kregen, werden geholpen door het stadsbestuur. Armenzorg werd namelijk ook beschouwd als een ge schikte manier om de orde te handhaven in de stad. Gelokt door de relatief grotere econo- mische activiteit trokken vaak armen van het Friese platteland naar Leeuwarden. Maar hon gerige, vieze mensen zijn in een stad zicht baarder dan daarbuiten. Om het sociale gevaar af te wenden, dacht de elite: 'laten we de armen maar hulp bieden, voor ze het af dwingen'. De allerarmsten, wezen, leprozen en bejaar den vonden onderdak en driemaal daags een maaltijd in gasthuizen. Andere behoeftigen kregen als steun om in hun levensonderhoud te voorzien brood, aardappelen, vlees, turf en eventueel een toelage voor de huur. De bede ling was niet voldoende om van te leven, maar dat was ook niet de opzet; de steun was bedoeld als aanvulling op andere vormen van inkomsten die men hoorde te zoeken of de Het ho^e van het Boshuisen Gasthuis, anno 2017 Foto: Marlie van Oostveen-Van der Meer

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2018 | | pagina 28