15
Een verhaal voor de kinderen
van Tante Pannekoek
De hele muizen-klas zat te zuchten.
Juffrouw Kriebelstaart had op
eens een repetitie rekenen gegeven en
dat hadden zij nu hélemaal niet ver
wacht. Van die deelsommen, die op 0
moesten eindigen en die met de gekste
getallen soms uitkwamen!
Pikje zat diep gebogen over zijn schrift.
„Och, was ik Flikje maar", dacht hij,
„die kan véél beter rekenen dan ik." En
hij zuchtte nóg eens en nóg eens. totdat
Juffrouw Kriebelstaart vroeg, wat hem
mankeerde.
„Wat heb je toch, Pikje", zei zij, „heb
je buikpijn?"
„Nee, juffrouw", antwoordde Pikje,
„maar ik vind die sommen zo moeilijk.
En als ik nu Flikje was, dan vond ik
ze niét zo moeilijk, want Flikje kan
veel beter rekenen, dan ik".
Pikje probeerde het maar weer op
nieuw en héüs! daar gingen ze.
De ene som kwam goed uit en de tweede
ook en toen hij aan de derde bezig was
ging de bel.
„Ik ben nog niet klaar, juffrouw", zei
Pikje.
„Ik ook niet! Ik ook niet!" piepten de
meeste muizenkinderen. Zelfs Flikje
was nog niet klaar.
„Jullie hebben anders goed gewerkt",
zei Juffrouw Kriebelstaart, „en we zul
len dus alleen maar de twee sommen
rekenen. Ga nu maar gauw spelen in
de gang, na 't speelkwartier hebben we
vertellen".
Rrrroets! wat waren de muizenkinde
ren gauw de klas uit. Ze stoven door
de gang en riepen tegen elkaar: „Wat
zullen we spelen? Wat-gaan we doen?"
„Touwtje springen", diep Flikje.
„Hè, nee", riep een ander, „verstopper
tje!" „Ja, ja verstoppertje", riepen ze
allemaal tegelijk. „Wie is 'm? Wie moet
zoeken?"
„Even aftellen", zei Pikje. En hij begon:
le-de-re muis heeft een lang e neus,
En als hij praat, dan piept hij heus;
Trap je'm op z'n staart dan doe j'm pijn,
Wie zal gaan zoe-kcnjij zult 'm zijn!
„Jij" was een van de muizenmeisjes. Zij
deed haar voorpootjes voor haar oogjes
en ging in een hoekje bij de deur staan.
Toen begon zij af te tellen tien
twintig dertig" enzovoort,
totdat zij aan honderd gekomen was.
„Honderd! Ik kóm!"
Het was doodstil.Geen muis bewoog
zich en geen muis was te zien. Alle
maal hadden zij een prachtige schuil
plaats gevonden.
Flikje was achter een opgerold kleed
gekropen, zij zat er niet alleen, want
op het laatste ogenblik was een ander
vriendinnetje er ook achter komen ren
nen. Die had eerst geprobeerd in de kast
te kruipen, maar dat lukte niet.
't Muisje dat moest zoeken, deed het
zo goed en zo nauwkeurig, dat zij ze
allemaal al gauw gevonden had. Alle
maal, behalvePikje. Die was on
vindbaar.
Juffrouw Kriebelstaart keek op de klok.
Het was tijd voor de kinderen om bin
nen te komen en dus ging zij in de ope
ning van het school-holletje staan en
klapte in de voorpootjes.
„Kinderen, het is tijd! Binnenkomen!"
„Ja maar, Juffrouw, Pikje is nog zoek.
Die kunnen we helemaal niet vinden!"
riepen» de kinderen in koor.
„Pikje, waar heb je je verstopt?" riep
Juffrouw Kriebelstaart, ,,'t Is tijd om
binnen te komen".
„Hier, juffrouw! Ik ben hier", klonk
opeens het angstige stemmetje van
Pikje. „En ik kan er niet meer uit!"
Alle muisjes zwegen verschrikt.
Waar kwam die stem vandaan?
„Wat bedoel je met hiér", riep Juf
frouw Kriebelstaart.
„Hier, in de paraplubak", riep 't stem
metje van Pikje terug.
In de paraplubak! In de grote koperen
paraplubak. Die zo groot was en zo
glad. Waar Pikje vast niet alléén uit
kon komen.
Juffrouw Kriebelstaart schrok erg.
Hoe kwam Pikje in de paraplubak en
hoe kwam hij eruit? Dat zou niet ge
makkelijk gaan.
Net toen zij wou zeggen: „Daar hebben
we hulp bij nodig", stoven alle muisjes
uit elkaar.
„Daar komt Kater Bietebauw aan! Daar
komt Kater Bietebauw aan!" en zij
vluchten weg, het school-hol in.
Kater Bietebauw had buiten lekker in
de zon gelegen. Hij had zo hard liggen
spinnen, dat hij er moe van geworden
was. Toen was hij in slaap gevallen en
toen hij wakker werd, had hij honger.
Hij rekte zich eens uit en waste zich
een beetje met zijn lange rose tong. En
toen ging hij aan de wandel om een
voedzaam maaltje te vinden.
In de gang rook het opeens lekker naar
muizen. Naar jonge, vette muizen. Hij
hoorde wat geritsel en zag de muisjes
net weg vluchten.
„En tóch ruikt het hier nog naar muis",
zei Kater Bietebauw hardop, "vooral
hier in de buurt van de paraplubak.
Daar zit er vast een in. Ik ga er rustig
bij zitten en als hij eruit komt, dan eet
ik hem op".
Zo gezegd, zo gedaan. Kater Biete
bauw ging makkelijk zitten en keek
naar zichzelf in de pas gepoetste ko
peren paraplubak.
„Ik begrijp niet, waarom de muisjes al
tijd zo van mij schrikken", dacht hij.
„Want ik vind mijzelf nogal een erge
mooie kater".
Zou Pikje dat óók vinden, daar, in de
paraplubak
Wat denken jullie ervan?