23 SINDS 1855 Evelientje schrijft een brief naar huis. „Lieve vader en moeder. Hoe gaat het met u? Ik maak het goed. Ik was naar de kermis. Eerst ging ik niet. Want Beppie was ziek. Toen ging ik met buurvrouw. Er was een aapje met een jurkje aan. En ik zat in de draaimolen. En ik ben in de sloot gevallen. Want Mieke sprong zo gek. En Coosje heeft geen zonne- jurk. Want tante heeft geen tijd. Zij vindt mijn zonnejurk zo mooi. Daaag! zoentjes van Evelientje." Als zij een woord niet weet, vraagt zij het tante, die kousen zit te stoppen aan tafel. Onderaan de brief schrijft zij nog: „Dit is een lange brief.' Nu, dat is ook zo. Dat vindt tante ook. „Nu moet je de brief maar even naar de bus brengen, je weet wel naast de bakker. Kijk goed uit als je de weg oversteekt. En vraag bij de bakker maar om een postzegel, want ik heb er geen meer. Hier heb je twaalf cent zegt tante. Evelientje stopt de twaalf cent in haar zak en gaat op weg. Zij slentert langs het weggetje dat naar de straatweg gaat. In de sloot zwem men zeven witte eendjes. Zij staat er een poos je naar te kijken. Dan ziet zij aan de overkant van de sloot Mieke staan. Die mekkert als zij haar ziet. „Nee Mieke, ik heb geen brood bij mij. Je moet nog even wachten. Als ik thuis kom, krijg je wat." Ze gaat weer verder. Daar komt de bus aan. Even wachten met oversteken. Dan hoort ze een raar lawaai. En in volle vaart komt de melkwagen van buurman er aan. Er zit nie mand op. Het paard is op hol! De wagen slin gert achter hem aan. Evelientje vliegt achter een boom. Het grote, bruine paard rent in volle vaart langs de weg. De melkbussen vallen met veel geratel op de stenen en het paard schrikt daar zo van, dat het nog harder gaat rennen. Om de hoek van de weg bij de smid komt een oude man op een fiets. Nog net kan hij het rennende paard uit de weg komen, maar hij valt van zijn fiets in het gras. Dan hoort Evelientje een vreselijk gekraak. De slingerende wagen is blijven haken achter een telefoonpaal. Zij hoort hoe de bomen van de wagen breken en opeens rent het paard alleen verder. Evelientje is vreselijk geschrokken. Zij staat te huilen achter de boom. Dat rennende paard was zo wild en al dat gekraak was zo akelig. Daar komt een vrouw op een fiets aan. „Kind, wat een schrik", zegt ze. Evelientje kent haar helemaal niet, maar zij vindt het heerlijk dat zij er is. De vrouw neemt Evelientje bij de hand, veegt haar tranen weg en zegt: „Waar ga je heen?" Evelientje weet helemaal niet meer waarom zij uit ging, zo is zij geschrokken. Maar dan ziet zij de brief in haar hand. „Ik ga naar de bus, met een brief voor vader en moeder", zegt ze dan. „Kom dan maar mee", zegt de vrouw. „Dan gaan we samen". Zij lopen naar het dorp. On dertussen zijn er al een paar mannen gekomen, die de kapotte wagen wegslepen. Buurman is er ook bij. Zij zoeken de weggerolde melkbus sen weer op. En daar komt een man met het paard aan de hand. Dat staat nog te trillen op zijn benen. Maar het laat zich gelukkig mee voeren. „Hij is geschrokken toen het hek opeens dicht- waaide en tegen hem aan kwam", vertelt buur man. „Ik wou net op de wagen klimmen en daar ging hij." „Gelukkig dat er geen ergere ongelukken zijn gebeurd", zegt de vrouw. Evelientje kijkt schuw naar het grote paard dat nu wat kalmer wordt en zich door zijn baas laat aaien. „Hier is de brievenbus", zegt de vrouw tegen Evelientje. „Stop je brief er maar gauw in!" Evelientje laat de brief in de bus glijden, maar net als zij haar hand terugtrekt, zegt zij: „O! ik heb vergeten er een postzegel op te plak ken!" Zij voelt de twaalf cent in haar zak. „Kom maar mee", zegt de vrouw, „dan vragen we aan de bakker, of die het aan Bokke van de post wil zeggen." Zij gaat met Evelientje naar binnen en vertelt van het paard dat op hol was en van de brief zonder postzegel. „Dat komt wel in orde", zegt de bakkerinne, „Bokke zal wel zo komen. Ja, daar komt hij al aan. We zullen hem vragen of hij de postzegel er op het postkantoor op wil plakken." „Ja, natuurlijk!" zegt Bokke, „dat komt in orde, hoor!" MAJA VAN HEEMSTRA NAAUW 8

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1962 | | pagina 23