JAN (EN JAPKE) ELECTRISCH
ZELDZAME ZWERVERSFIGUREN
'T KLEINE KRANTSJE
TERUGGEKEERD IN BOEK
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
pagina 5
Wie had ooit kunnen denken
dat Jan Electrisch en zijn gezin
nog eens op de omslag van
een boek zouden staan? ik
herkende ze direct want ze zijn
vele malen onze buren ge
weest. Wij woonden buiten het
dorp en vlak bij de weg was
een kleine inham, waar precies
een woonwagen kon staan.
Daar werd nogal eens gebruik
van gemaakt, want in de jaren
rond 1920 waren rondtrekken
de woonwagens een normaal
beeld op de Friese wegen. Op
weg naar school moesten we
altijd voorbij die "halte", en
stond er een wagen, dan liepen
we er met een grote boog om
heen. De mensen deden ons
niets, maar het was toch wel
een apart volkje en erg appetij
telijk zagen zij er niet uit. Er
waren wel eens nette wagens
bij, maar met de meeste was
het armoe troef. Dat was te
zien aan de wagens en de be
woners. Moeder, toch wel een
goedhartig mens, maakte wel
eens de wat minder Christelijke
opmerking als er weer een niet
al te fraai ogend huisje op wie
len voorbij sukkelde. "Kijk toch
eens wat een vuile gordijntjes,
pikzwart!" of, als er wat havelo
ze kinderen omheen liepen,
waarvan de kleinsten soms
geen broekje aan hun gat had
den: "Heden! Heden! Raarder
kan het ook niet, wel?" er aan
toevoegend: "die kleine stum
pers."
GEENVOORRECHT
Nee, het was beslist geen voor
recht als de ooievaar je dropte
boven een woonwagen in die
jaren. Je had alles tegen en
vrijwel niets mee. Een gezin
met 4 5 kinderen kon zich in
zo'n kleine ruimte wenden noch
keren. De kinderen konden bij
wijze van spreken niet eens
een potje knikkeren op de
vloer. En hadden ze wel een
bed? Water was er ook niet en
een plee evenmin. Hoe dat dan
moest? Ik weet het niet, maar
na hun vertrek lieten ze wel
enige souvenirs achter. Naar
school gaan kon niet, want ze
waren altijd onderweg, en an
dere kinderen om mee te spe
len, nee want "dat deed men
niet". Overdag werden ze er al
gauw op uitgestuurd met wat
negotie, of de jongens hadden
een marmotje onder hun jas,
en zongen dan: "Wil je mijn
marmotje zien, 't is zo'n aardig
beesie". Gaf je wat, dan kwam
het beesie even te voorschijn.
Honger lijden deden de kinde
ren niet, want vragen om een
boterham dat waren ze wel ge
wend en wie kon dat nu weige
ren?
Het onderkomen van Jan en
Japke sloeg alles. Op de foto
kan men nog zien dat het maar
een soort huifkar was. Hoe is
h«t mogelijk dat die mensen
niet omkwamen van de kou als
het streng vroor? Geen wonder
dat er van hun tien kindertjes
maar drie in leven bleven.
Deze drie waren ongeveer van
onze leeftijd. Wiepkje was de
oudste, en vele jaren later werd
er verteld dat ze in Heerenveen
een betrekking had gekregen.
Wel, schoongewassen en in
nette kleren gestoken was het
vast geen onaardig meisje. Ho
pelijk heeft ze zich een mens
waardiger bestaan kunnen ver
werven. Bertus leek sprekend
op zijn moeder, hij liep enigs
zins mank en was altijd inwit.
Hij oogde niet gezond en het
valt me nog mee dat hij ruim
dertig is geworden. Jans ou
ders, Tsjetteltsjemuoi en haar
man, hadden de kleinste wa
gen die ik ooit zag, maar wel
stevig gebouwd en netjes ge
verfd. Aan de zijkant van de
wagen stond "Doniawerstal" en
ze waren ook veel in die con
treien. Ze stonden vaak schuin
tegenover ons.
NETTE MAN
Van Houten zelf was een tame
lijk nette man, geen schooier in
elk geval. Maar Tsjetteltsjemuoi
was een wonderlijke verschij
ning. Haar immer heen en weer
schuddend hoofd en een hele
grote mond, die meestal half
open hing en haar reputatie
van nogal boze vrouw maakten
dat kleine kinderen bang voor
haar waren. Je zag haar nooit
zonder een oude kinderwagen
waar ze wat negotie in had,
maar waar ook alle goeie ga
ven in kwamen, als oude kleren
en brood. Bovenop lag altijd
een grote paraplu. Toen Van
Houten zich weer eens schuin
tegenover ons had geïnstal
leerd en water kwam halen,
vertelde hij moeder dat Tsjet
teltsjemuoi ziek was. De vol
gende dag stuurde moeder mij
er heen met een pannetje
soep. Ik moet toch wel acht
jaar zijn geweest, maar ik was
nog steeds bang voor die oude
vrouw. Mijn protest mocht ech
ter niet baten, want moeders
wil was wet en schoorvoetend
stak ik de straat over. Ik riep
maar eens een paar maal "vol
luk!" tegen de dichte deur en
gelukkig: Van Houten deed zelf
open, maar achter hem verhief
Tsjetteltsjemuoi zich van haar
legerstede, en die aanblik deed
mij haastig het pannetje depo
neren op een tree van de wa
gen. Ik riep nog: "Un pontsje
mei sop fan us mem!" en
maakte toen gauw rechtsom
keer. Wat moet dat krenkend
zijn geweest voor die twee oud
jes. Nu was Tsjetteltsjemuoi
wel iets gewend. Toen we op
een morgen op school speel
kwartier hadden, riepen een
paar kinderen: "daar komt
Tsjetteltsjemuoi". De kinderen
dromden allemaal naar de
straatkant en begonnen te zin
gen: "Tsjetteltsjemuoi, wat zeg
gen de lui, de lui die zeggen
van Tsjetteltsjemuoi." Dat werd
steeds herhaald. De arme
vrouw greep haar paraplu en
begon woedend te dreigen en
te schelden. Dat was alleen
maar koren op onze molen,
daarbij voelden we ons veilig
achter het hek en met z'n allen.
REPRIMANDE
Wel gaf meester ons later een
reprimande, maar ik had zelf
gezien hoe hij stond te grinni
ken toen Tsjetteltsjemuoi zo te
keer ging. Kinderen kunnen
wreed zijn, maar ze beseffen
het niet, volwassenen moesten
wijzer zijn. Jan Electrisch stond
weer heel anders tegenover
kinderen, ja soms had hij ze
nodig. Op een goeie dag had
hij zeker dringend wat geld no
dig, want plotseling ontpopte hij
zich als hardloper. Dat bete
kende niet dat hij hard liep
maar het was de kunst om niet
stil te staan. Zelfs als hij de
hand uitstak hipte hij van het
ene been op het andere. Nu
was het erg stil op een dorp,
want iedereen had zijn werk en
toch had Jan publiek nodig.
Voor deze gelegenheid had hij
een soort sportkostuum aange
trokken. Het paste wel niet bij
elkaar, maar het viel wel op.
Toen de school uitkwam stond
Jan daar te dribbelen en al
gauw had hij een stel kinderen
om zich heen en toen er vol
gens Jan genoeg waren zette
hij het op een sukkeldrafje.
Door het geklepper van al die
klompen en het gejoel van die
kinderen kwamen de mensen
nieuwgierig het huis uit, want
"wat was daar nu aan de
hand?". Zodoende had Jan
toch nog wat publiek.
Bij het lezen van Fenno Schou-
stra's boek "Vreemde figuren in
Friesland" kwamen al die herin
neringen van zeventig jaar ge
leden weer boven.
Apeldoorn S. Bijker-Bosma