12 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Memorie van Toelichting der Gemeente-bcgrooting 1867.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. II, Art. 2,/800. Hoofdst. Ill, Afd. H, Art.2,/800.
Iloofdst. Ill, Afd. II, Art. 3a. Hoofdst. Ill, Afd. II, Art. 3a.
2200. 2200.
Hoofdst.III, Afd. II, Art. 34/100. Hoofdst.III, Afd. II, Art.3A/100.
Hl, la.-450. III, la.-450.
Hoofdst. Ill, Afd. III, Art. 24. Hoofdst. Ill, Afd. Ill, Art. 2b.
445.60. 445.60.
Hoofdst. Ill, Afd. III, Art. lc, Iloofdst. Ill, Afd. III, Art. lc.
ƒ2450. ƒ2450.
Ilct is niet noodig geacht voor deze artikelen een hooger
bedrag tc ramen dan voor 1866 is toegestaan. De sommen op
Hoofdst. Ill, Afd. II. Art. 2 en 3a en b uitgetrokken, zijn ge
specificeerd op bijlage no. 4.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst.III, Afd.IlI,Art.2,270. Iloofdst.III, Afd.III, Art.2,150.
Benevens eene som van 75 voor gewoon onderhoud van het
waaggebouw, is mede op dit artikel een gelijk bedrag van ƒ75
uitgetrokken ter bestrijding der kosten van gedeeltelijke vernieu
wing van het zink in dc goot van de bij het waaggebouw ge
plaatste luifel.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. Y. Hoofdst. Ill, Afd. IV.
Alhier wordt opgemerkt dat de uilgaven, ter zake de Visch-
raarkt en de gemeentelijke Gasfabriek, vroeger vermeld onder
Afd. Y en VI van dit Hoofdstuk, thans zijn aangebragt onder
Afd. IV en V teneinde de uitgaven voor die inrigtingen op de
begrooting onmiddellijk te doen volgen achter die voor de begraaf
plaats en de stadswaag, terwijl op Afd. VI, vroeger Afd. IV wor
den uitgetrokken de werken van buitengewonen aard, die meer
eigenaardig aan het eind van het betrekkelijk hoofdstuk behooren.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst.III,Afd.V,Art.la^240, Hoofdst. Ill,Afd.IV,Art.la.ƒ240,
Art. 16, ƒ40. Art. li, 40.
Vaste bezoldigingen die onveranderd op nieuw zijn uitgetrokken.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. III, Afd.V, Art.lc.ƒ200, Hoofdst. III, Afd.IV, Art.lc,/250,
Art. ld, ƒ100. Afd. ld, ƒ125.
Voor deze onderdeden zijn hoogere sommen gesteld, in verband
met de werkelijke uitgaaf over 1865, die tengevolge van den
meerderen aanvoer van visch aan den afslag nagenoeg het thans
geraamde bedrag vorderde.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. V, Art. Ie, ƒ60, Hoofdst.III,Afd. IV, Art.le,60,
Art. 2, ƒ20. Art. 2, ƒ20.
Gelijk geraamd als voor 1866.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 1, Hoofdst. Ill, Afd. V, Art. 1,
16,200. ƒ20,800.
Om in de consumtie van pl. m. 345,000 kub. ellen gas te
voorzien, zijn er benoodigd ongeveer 22,000 mudden steenko
len, waarvoor naar 85 ct. per mud met vracht en verdere onkos
ten zal moeten worden besteedƒ18,700.
Bij die hoeveelheid steenkolen zal worden vereischt
volgens raming 1600 mud kalk, die met inbegrip van
vracht, vaten, kuiploon, enz. een uitgaaf zal vorde
ren van- 2,100.
ƒ20,800.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 2, Hoofdst. Ill, Afd. V, Art. 2,
ƒ11,000. ƒ12,000.
In verband met de voorloopige uitbreiding der gasfabriek is
voor dit art. eene hoogere raming noodzakelijk, vermits eene
onvermijdelijke vermeerdering van personeel verhoogde uitgaaf
wegens werkloonen medebrengt. Bij latere generale uitbreiding
der fabriek zal de raming voor dit art. op nieuw verhooging
moeten ondergaan. Thans is onder de uitgetrokken som begrepen:
Jaarwedde van den directeur en den boekhouder 2500.
Weekgelden
1 bediende494
6 maanden 10 stokers-1794
6 6 stokers-1170
6 opstekers- 2028
1 timmerman-390
1 smid- 364
3 fitters- 1248
2 handlangers- 624 - 8112.
extra werkloonen- 1388.
ƒ12.000.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 3, Hoofdst. Ill, Afd. V, Art. 3,
f 2000. ƒ2000.
Gelijk geraamd als ten vorigen jare, als zijnde de som van
ƒ2000 voldoende geacht ter bestrijding der kosten van onderhoud
van gebouwen, verzekering tegen brandschade en belastingen.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Iloofdst. Ill, Afd. VI, Art. 4a. Hoofdst. Ill, Afd. V, Art. 4a,
f 8800. 7500.
Als een gevolg van de bewerkstelligde uitbreiding der gasfa
briek en van de daaruit voortvloeijende meerdere uitgaaf voor
vernieuwing van retorten enz. is voor onderdeel a van dit art.
thans ƒ7500 geraamd. Over 1866 was daarvoor primitief5000
toegestaan, welke som echter bij wijziging der begrooting tot
ƒ8800 is verhoogd, ter bestrijding der kosten vereischt voorden
aankoop van werktuigen, tengevolge van de uitbreiding in 1866
aan die fabriek gegeven. Onder de geraamde som is tevens be
grepen het vermoedelijk benoodigd bedrag wegens aankoop van
gasmeters en verdere toestellen, die dadelijk in gebruik moeten wor
den gesteld.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 44, Hoofdst. Ill, Afd. V, Art. 44,
ƒ5000. 3800.
In verband met de verhoogde raming voor onderdeel a. van
dit art. is de hier geraamde som voldoende geacht, naardien
deze meer speciaal bestemd is voor den aankoop van meters,
toestellen en grondstoffen in voorraad, welke aanwezig behooren
te zijn doch voor het meerendeel niet in het exploitatie-jaar wor
den verbruikt.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 5, Hoofdst. Ill, Afd. V, Art. 5
ƒ1200. ƒ1500.
In overeenstemming met het bij bovenstaande artt. vermelde is
ook voor dit art. een hooger bedrag geraamd.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst.III, Afd. VI,Art. 1 ,f300. Hoofdst. Ill, Afd. V, Art.6,ƒ300.
Tot een gelijk bedrag uitgetrokken als ten vorigen jare.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 6, Hoofdst. Ill, Afd. V, Art. 7,
memorie. memorie.
Men heeft gemeend dit art. vooralsnog voor memorie te moeten
uittrekken, in afwachting dat het plan betrekkelijk eene generale
uitbreiding der gasfabriek zal zijn vastgesteld.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. IV, Art. 1, Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 1,
memorie. 2000.
Ingevolge door den Raad genomene besluiten, dd. 21 Juoij
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Memorie van Toelichting der Gemeente-begrooting 1867.
13
en 9 Aug. 1866, zal in 1867 tot de verbetering van het Lek-
kumerdijkje worden overgegaan, door langs hetzelve een grindweg
aan te leggen die door de gemeente-besturen van Leeuwardera-
deel en Tietjerksteradeel verder zal worden vervolgd, om te wor
den gebragt in verbinding met den bestaanden kunstweg te
Giekerk. De kosten van bedoelden aanleg zoo verre ten laste
van deze gemeente komende, zijn geraamd op ƒ2000.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. IV, Art. 3, Iloofdst. Ill, Afd. VI, Art. 2,
ƒ2000. ƒ3200.
Hoofdst. HI, Afd. VI, Art. 3,
ƒ20,400.
Men heeft gemeend het werk der demping van dc gracht loo-
pende van den noordoosthoek van het kadastrale perceel sectie
C no. 210 af, tot aan de OldehoofiJster Waterpoort, waarvoor
bij de begrooting voor 1866 gelden waren aangewezen, doch tot
de uitvoering waarvan, ingevolge 's Raadsbesluit van den 12 Julij
1866 no. 4, in dit jaar niet zal worden overgegaan, in tweeën
te moeten splitsen en wel in voege als op de begrooting onder
artt. 2 en 3 is omschreven. De reden hiervan is, dat men zich
voorstelt het terrein, bedoeld bij art. 2, aan de naastlegers tegen
betaling der waarde hunnerzijds af te staan, 't zij nadat het van
wege de gemeente zal zijn gedempt, 't zij onder de verpligting
dat die demping van wege dc belanghebbenden zeiven geschiede,
een en ander zooals de Raad, naar aanleiding van het resultaat
der daaromtrent aangeknoopte onderhandelingen, op eerlang aan
zijn oordeel te onderwerpen voorstellen, zal verstaan.
't Zou evenwel kunnen gebeuren, dat de bedoelde afstand geen
plaats vond en in dat geval zal het voor artikel 2 uitgetrokken
cijfer met ƒ650, moeten worden verhoogd, het bedrag waarop de
kosten van bestrating, thans daaronder niet opgenomen, zijn be
groot.
Wat het totaal der voor beide artikelen geraamde sommen
betreft, thans bedragende ƒ23600, tegen ƒ18000 daarvoor, oor
spronkelijk, op de begrooting voor 1866 uitgetrokken, zij opge
merkt dat de eerste raming steunt op een volledig door den ge
meente-architect van het werk opgemaakt bestek, terwijl dc laat
ste geschiedde toen dat bestek nog niet bestond en derhalve zeer
globaal was.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. IV, Art. 2, Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 4,
memorie. memorie.
Dat deze post niet zoo als op de ontwerp-begrooting voor
1866 met cijfers is uitgetrokken, is hoofdzakelijk het gevolg daar
van, dat men gemeend heeft, het beginsel der uitvoering van het
daarbij omschreven werk niet te moeten vaststellen, voor en aleer
door den Raad omtrent dat van de onder artikelen 2 en 3 be
doelde demping eene beslissing is genomen, omdat men beseft
dat die daarop van belangrijken invloed zou kunnen zijn.
Men wil echter niet geacht worden daardoor de mogelijkheid
buiten te sluiten, om ook in het jaar 1867 nog tot de uitvoering
van dit werk over te gaan.
Integendeel. Is eens het boven omschreven beginsel uitgemaakt,
en bestaat na afloop der bovengenoemde demping het vooruitzigt,
dat ook de hier bedoelde nog in een daarvoor geschikt tijdperk
van het jaar kan worden uitgevoerd, dan zal men gaarne de
daartoe strekkende voorstellen aanbieden, waartoe, is de post
voor memorie uitgetrokken, de gelegenheid zal bestaan.
De voor dit werk benoodigde gelden toch zullen door eene
lecning moeten worden gevonden, en men zal dus eventueel het
bedrag der thans op de begrooting aan te brengen geldleening,
bij wijziging van die begrooting slechts met de vereischte som
hebben te verhoogen.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. III, Afd. VI, Art. 5,2500.
Dit werk hetwelk in de ontwerp-begrooting voor 1866 was
opgenomen is daarvan tengevolge van 's Raads besluit afgevoerd.
De reden die daartoe heeft geleid was blijkens de deswege ge
voerde beraadslagingen niet deze, dat voor de uitvoering van het
werk geene noodzakelijkheid zou bestaan, maar wel omdat men
meende, dat daarbij eene afgraving van het omliggend terrein
wierd vereischt, die eene ontblooting van graven zou vorderen,
waardoor het religieus gevoel van velen, verknocht aan den eer
bied voor ontslapenen, zou worden gekwetst. Zoodanige afgra
ving is naar men meent echter geen volstrekt vereischte en zal
zooveel mogelijk vermeden kunnen worden. Doch hoe dit ook
zij, de verbetering van den weg zelve acht men gebiedend nood
zakelijk. De wijze waarop die behoort te geschieden, zal overi
gens door den Raad, na kennisneming van het betrekkelijk be
stek, kunnen worden aangewezen.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. IV,Art. 4^300. Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art.6,100.
De over 1866 toegestane som voor het plaatsen van naambor
den aau straten en pleinen is tot dat einde besteed, doch daar
voor heeft men de ontbrekende naamborden niet alle kunnen
aanschaffen en plaatsen. Eene som van 100 zal echter vol
doende zijn deze aangelegenheid finaal af te doen, waarom dat
bedrag in uitgaaf wordt voorgedragen.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. IV, Art. 5, Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 7,
ƒ2300. ƒ2400.
Ten einde ook in 1867, in verband met de voorgenomen dem
ping, wederom te kunnen voortgaan met het plaatsen van pom
pen op brandputten, waarvan het nut voldoende is erkend zoo
wel om het gerijf en de veiligheid der ingezetenen, als om het
doelmatige bij brandblussching, is op dit art. ƒ2400 in uitgaaf
geraamd. In 1866 werden zes zoodanige pompen geplaatst.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. IV,Art.6,500. Hoofdst. l!l,Afd.VI,Art.8^500.
Voor dit art. wordt wederom eene som van 500 voorgedragen.
Men wenscht dit bedrag ook voor het volgend dienstjaar beschik
baar te hebben, ten einde bij voorkomende geschikte gelegenheid
daarvan vooral in het belang der openbare reinheid gebruik te
kunnen maken.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Iloofdst. III,Afd.IV,Art.7^000.
Art. 8 ƒ3000.
Deze werken zijn of worden in 1866 uitgevoerd.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Iloofdst. III,Afd.IV,Art.9 en 10.
memorie.
Deze artt., op de bcgrooting voor 1866 voor memorie uitge
trokken, worden voor de dienst van 1867 nader aangebragt.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 9,1500.
Deze post welke op de ontwerp-begrooting voor 1866, tot een gelijk
bedrag als thans wordt voorgedragen, was aangebragt, werd bij de
behandeling van die begrooting daarvan afgevoerd. Dit geschiedde
nadat bij het plaats gehad hebbend onderzoek in de sectien die post
des Raads goedkeuring niet had kunnen erlangen. De onder
vinding echter heeft doen zien, dat de uitvoering van het hier-
bedoelde werk wenschelijk is, omdat het onderhoud op den be
staanden voet onvoldoende moet worden geacht. Eene uiteen
zetting der motieven waarop dit gevoelen steunt acht men, na
hetgeen daaromtrent tot toelichting bij de begrooting voor 1866
is aangevoerd, overbodig.
Begr. 1866. Begr. 1867.
Hoofdst.III,Afd.VI.Art.10,6250.
Behalve ter bevordering van den welstand, is ook ten einde