VERANTWOORDING
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Verantwoording van B. en W. wcgen9 de Ontvangsten en Uitgaven over 1866. IX
VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
der gemeente LEEUWARDEN
wegens de
I X 11 O n N T F, X en UITOAVEM
van die gemeente, over het
DIENSTJAAR 1866.
INKOMSTEN.
Ontvangsten wegens vroegere diensten.
Hoofdst. I. Art. 1. ƒ31,692.765. Batig slot der rekening
over het dienstjaar 1864.
Deze rekening is door heeren Ged. Staten, bij resolutie van
den 26 Fcbr. 1866 no. 9, gearresteerd met het hier verantwoordde
batig slot.
Opbrengst van plaatselijke belastingen.
Hoofdst. II. Afd. I. Art. 1. ƒ20,807.84. 40 opcenten op
de hoofdsom der grondbelasting op de gebouwde eigendommen,
en 10 opcenten als voren op de ongebouwde eigendommen.
De heffing dezer opcenten vond plaats krachtens raadsbesluit
van 7 Nov 1865, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 12 Dec.
1865, no. 92, tot dekking der plaatselijke uitgaven. Op de
begrooting werd deswege geraamd ƒ20,690, zoodat de werkelijke
opbrengst de raming J 117.84 heeft overtroffen.
Door de verhoogde heffing dezer opcenten, ten gevolge der
opheffing van de verbruiksbelastingen, is, aan het uit dien hoofde
ontstane verlies van inkomsten voor de gemeente, tegemoet ge
komen tot een bedrag van circa 12,560.
Hoofdst. II. Afd. II. Art. 1. ƒ44,006.77. van de op
brengst der rijks personele belasting.
Hoofdst. II. Afd. II. Art. 2. ƒ22,920.19. 50 opcenten
op de hoofdsom der rijks personele belasting.
Bij de primitieve vaststelling der gemeente-begrooting over
1866 werden de bij deze artikelen aangeduide inkomsten uitge
trokken tot het bedrag als vermoed werd te zullen worden ont
vangen over het rijks dienstjaar 186Q/67. Intusscheu maakte
een in den loop des jaars bekend geworden koninklijk besluit
het noodzakelijk in de primitieve raming wijzing aan te brengen,
ten gevolge waarvan, als vermoedelijke ontvangst voor
gedeelten, op art. 1 43,274.38 en op art. 2 ƒ22,538.74 in
ontvang werd aangebragt.
De werkelijke ontvangst is evenwel de raming te bovengegaan,
voor art. 1 met ƒ732.39 en voor art. 2 met ƒ381.45.
De ontvangst van het 4/5 gedeelte van de opbrengst der rijks
personele belasting geschiedde krachtens raadsbesluit van 7 Nov.
1865, waarbij op grond van het gewijzigd art. 240 der gemeente
wet over die opbrengst ten behoeve der gemeente is beschikt, ter
wijl de 50 opc. voor de gemeente op de rijks personele belasting
zijn geheven ingevolge raadsbesluit van 7 Nov. 1865, goedge
keurd bij koninklijk besluit van 9 Fcbr. 1866, no. 59.
Plaatselijke directe belasting.
Hoofdst II. Afd. IV. Art. 1. ƒ76,808.15. Ten eir.de te
kunnen voorzien in het verlies van inkomsten voor de gemeente
door de opheffing der verbruiks-belastingen, werd bij raadsbesluit
van 23 Nov. 1865, met wijziging van het bestaande besluit voor
de heffing dezer belasting, het maximum der over 1866 te heffen
som verhoogd, welk besluit is goedgekeurd bij koninklijk besluit
van 9 Febr. 1866 no. 59.
Na aftrek van 2°/o vo°r oninbare posten werd op de begroe
ting geraamd ƒ76,440.00. Het primitief kohier werd gearres-
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
tcerd tot een totaal bedrag van77,872.61.
De twee suppletoire kohieren te zamen op - 1,208 34.
Totaal 79,080.95.
Hiervan is afschrijving verleend
Door B. en W. a. bij besluit vau 19 Jan. 1867
no. 10/nc adƒ341.42.
6. Bij besluit van 5 Junij 1867 no.
ad- 722.15.
Door den Gemeenteraad bij besluit
van 27 Junij 1867 no. 3/nc voor ƒ770.29
en 255.08, zamen ad- 1,025.37.
- 2,088.94.
Zoodat er bleef te verantwoordenƒ76,992.01.
Hiervan is ontvangen en verantwoord. - 76,808.15.
Blijft derhalve nog te verhalen, waarvan nader
verantwoording zal moeten plaats vinden 183.86.
Belastingen op voorwerpen van verbruik.
Hoofdst. II, Afd. Y, Art. 1, 12,497.005. Belasting op bin
nen- en buitenlands gedistilleerd en likeuren.
Deze belasting werd geheven krachtens Raadsbesluiten van 28
Januarij en 27 October 1864, respectievelijk goedgekeurd bij
koninklijke besluiten van 26 Februarij en 8 December van dat
jaar. Evenwel kon, in verband met de wijzigingen die de ge
meentewet met opzigt tot de plaatselijke verbruiksbelastingen had
ondergaan, die heffing niet langer dan tot den 1 Mei 1866
plaats hebben.
Ofschoon bij de vaststelling der begrooting de uit die belas
ting, ten behoeve der gemeente, voortvloeiende inkomsten reeds
waren geraamd naar eene vermoedelijke opbrengst over de 4 eer
ste maanden des jaars, bleek echter dat de werkelijke opbrengst
met de raming een belangrijk verschil in minder opleverde, een
gevolg van den minderen voorraad die door handelaren en par
ticulieren werd ingeslagen.
Dientengevolge is bij wijziging der begrooting de primitieve
raming voor dit art. met de bekende ontvangst in overeenstem
ming gebragt.
Blijkens den saldo-staat van den Rijks-Ontvanger werd ten rijks-
kantore ingevorderdƒ23,278.97.
Als eigen belasting bij invoer is ontvangen - 11,356.545.
Totaal 34,635.513.
De verleende restitution zoo bij weder uitvoer
uit de gemeente als krachtens raadsbesluit van 23
April 1866, hebben bedragen- 22,138.51.
Alzoo zuiver ontvangenƒ12,497.003.
Hoofdst. II, Afd. V. Art. 2, 3,141.81. Uitkeering van het
Rijk tot vergoeding van het gemis van eigen belasting op den
wijn van 1 Januarij tot uit0. April 1866.
Voor dit art. werd op grond van art. 2 der wet van den
7 Augustus 1865 Staatsblad no. 104) primitief geraamd
ƒ4,300.00, berekend naar de opbrengst in een vroeger dienst
jaar over de bedoelde maanden, doch doordien volgens ontvangen
voorschriften deze uitkeering zou moeten worden berekend naar
het gemiddeld bedrag der zuivere opbrengst over de 3 laatst
voorgaande jaren, was de primitieve raming te hoog gesteld, waarom
dezelve bij wijziging der begrooting is verminderd tot 2,600.00.
De uitkomst heeft echter doen zien dat ook deze raming niet
juist is geweest, dewijl het thans in rekening verantwoordde be
drag van rijkswege aan de gemeente is uitgekeerd.
Hoofdst. II Afd. V Art. 3 3534.84s. Belasting op het geslagt.
a. 75 opcenten op den Rijksaccijns.
b. Eigenbelasting bij invoer van rund- en kalfsvleesch van 1
Jan. tot uit0. April.
Deze belasting geheven wordende krachtens raadsbesluit van 8
Mei 1856, goedgekeurd bij kon. besluit van 31 Julij d. a. v.
Bijlage.