20G GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag den 23 December 1868. het onderwijs facultatief is gesteld, hebben alle leerlingen der aan gewezen scholen regt er van gebruik te maken, omdat het, zooals ook reeds door den heer Bloembergen is opgemerkt, is opgenomen in de leervakken vermeld in art. 1 der wet op het lager onderwijs, en bij de jongste regeling der schoolgelden voor een tweetal scholen daarop ook wel degelijk is gelet. Art. 11 wordt hierop onveranderd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 12. De heer Bruinsma zou het iu dit art. vermelde woord „leer aren" veranderd willen zien in „directeuren." De heer Rengers zegt, dat deze wijziging alleen betrekking kan hebben op den directeur der burger-dagschool. De heer Attema zegt, dat de directeur der burger dag- en avondschool aangesteld is als leeraar in bepaald aangewezen vakken, en acht het woord leeraren dus voldoende. De heer Bloembergen stelt voor het woord „leeraren" te veranderen in „directeur." Dit voorstel, door den heer Bruinsma ondersteund, in omvraag gebragt zijnde, wordt met 12 tegen 5 stemmen, die van de heeren Bpunger, Bruinsma, Bloembergen, Duparc en Oosterholf, ver worpen. De art. 12, 13 en 14 worden hierna zonder hoofdelijke stem ming onveranderd aangenomen. Art. 15. l)e heer Rengers- stelt namens de commissie voor, de in dit artikel voorkomende woorden „niet ter school gaande" te doen vervallen. Dc heer Duparc vraagt, of het de bedoeling der commissie is, niet ter schoolgaande kinderen ook tegen betaling tot het onder wijs toe te laten. De heer Rengers beantwoordt deze vraag toestemmend. Art. 15 wordt hierop, met de door den heer Rengers daarin voorgestelde verandering, zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 16. De heer Bloembergen kan zich met dit artikel niet ver eenigen, omdat het door de Commissie voorgestelde leergeld, hora veel te hoog toeschijnt. Wanneer men toch nagaat welk schoolgeld de gemeente, ook na de plaats gehad hebben wijziging daarvan, geniet voor het onderrigt in dit leervak op dc andere scholen bij welke het aan het verder onderwijs is toegevoegd, dan zal men moeten toestemmen dat 1.00 voor leerlingen beneden de 18 jaar en vooral J 1.50 per maand of J 18.00 per jaar, voor leerlingen boven dien leeftijd, hieraan niet is geëvenredigd. Dit zal aanleiding geven dat velen die anders gaarne van het onder wijs zouden profiteren, wegens de hooge retributie, daarvoor zullen terug deinzen. Dat het leergeld zal worden geheven ten behoeve van de gemeente en dat deze een deel daarvan aan den onderwijzer afstaat, acht hij ook niet wenschelijk. Dit zou dan nog bij een door den koning goed te keuren besluit moeten worden geregeld, en zulks komt hem te minder aannemelijk voor, omdat toch de onderwijzer of onderwijzers het grootste deel dier leergelden zullen genieten. Spr. zou liever zien dat aan dezen werd vrijgelaten, op daarvoor te bestemmen uren van het lokaal en de leermiddelen gebruik te maken, tot het geven van privaat lessen tegen een, onder goedkeuring der Commissie, door hen te bepalen leergeld ten hunnen voordeele, doch onder verpligting om aan de gemeente bij wijze van vergoeding, voor dat gebruik eene zekere som uit te keeren, in verhouding tot llat te genieten leergeld of het aantal leerlingen. Over een en ander zal Spr. gaarne de opinie van de Commissie vernemen. De heer Bruinsma wenscht het leergeld te verminderen, om dat de mingegoeden zoo doende geen gebruik van de lessen zullen kunnen maken volgens zijn gevoelen is het moeijelijk om, vooral in den zomer, zooveel personen bij elkander te krijgen, dat daarvoor eene particuliere les kan worden geformeerd. l)e heer Rengers stelt namens de Commissie eene verminde ring van het te heffen leergeld voor. De heer Attema acht dit punt te gewigtig om daarover reeds dadelijk eene beslissing te nemen en stelt voor de behandeling van dit en verdere artt. tot eene volgende vergadering aan te houden. Dit voorstel door onderscheidene leden ondersteund wordende, is zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter sluit hierop de vergadering, .■,i1 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage Mijne Heeren Wij hebben de eer U bij deze voor zoo ver noodig gewijzigd, ter vaststelling aan te bieden de ontwerpen van a. een besluit tot benoeming eener vaste commissie uit Uwe vergadering om ons collegie bij te staan in het beheer der takken van gemeen telijk bestuur omschreven sub litteris g en i van artikel 179 der wet van 29 Junij 1851 Staatsblad no. 85); b. eene verordening regelende den werkkring der commissie. De redenen die ons hebben geleid om U tot het nemen van 't sub a bedoeld besluit te adviseren, zoomede de aard en strek king der bepalingen vervat in het ontwerp sub b omschreven blijken, naar wij vertrouwen, voldoende uit de mede hierbij ge voegde memorie van toelichting, weshalve wij de vrijheid nemen U daaromtrent naar haren inhoud te verwijzen. Aldus uitgebragt ter Raadsvergadering van den 23 Januarij 1868 door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, ONTWERP De Raad der gemeente Leeuwarden. Gehoord de voordragt van Burgemeester en Wethouders tot het benoemen eener vaste commissie om het dagelijksch bestuur bij te staan in het beheer der takken van gemeentelijk bestuur, omschreven sub litteris g en i van art. 179 der gemeentewet. Gezien de artikelen 54 al. 2 en 3 en art. 55 dier wet. BESLUIT Er zal bestaan eene vaste commissie, ten einde B. en W. bij te staan in het beheer der takken van gemeentelijk bestuur om schreven sub litteris en t van art. 179 der gemeentewet; en stelt daartoe vast de volgende verordening regelende den werk kring der commissie. Art. 1. De commissie voert den naam van Commissie voor openbare werken en is zamensteld uit eén lid van het dagelijksch bestuur als voorzitter en vier leden van den Raad. Art. 2. De vier leden worden jaarlijks in de maand September door den Raad benoemd, terwijl door B. en W. de voorzitter wordt aangewezen. Bij ongesteldheid of afwezigheid van den voorzitter wordt hij door een ander lid van het dagelijksch bestuur vervangen. Art. 3. De commissie houdt maandelijks ééne vergadering en verder zoo menigmalen als de meerderheid der leden of de Voorzitter het noodig acht. Geene besluiten worden genomen zoo niet de grootste helft tegenwoordig is. Art. 4. Aan de commissie is opgedragen B, en W. waar zulks door hen wordt verlangd bij te staan a. in het toezien op het beheer en het onderhoud van alle plaatselijke werken en eigendommen naar aanleiding van art 179 litt. g der gemeentewet; b. in het ontwerpen en vaststellen der plannen, en der voor waarden van aanbesteding van openbare werken en de daarvoor öj/aye. idi>9- i rende tot het Verslag van Donderdag 23 Januarij 1868. 1 benoodigde leveranticn, waarvan de Raad dc vaststelling niet aan zich voorbehield c. in het voorbereiden van alle3 wat tot de uitvoering van 's Raads besluiten bedoeld bij art. 141 der gemeentewet wordt vereischt d. in het ontwerpen der voorwaarden van verpachtingen, ver huringen of op andere wijze in gebruik geven van gemeentelijke eigendommen e. in andere zaken van fabricage waarbij hare voorlichting dienstig kan zijn. Art. 5. De commissie is tevens belast met het onderzoek der rekenin gen van leveranciers, aannemers en werkbazen voor zooverre tot boven omschreven werken betrekkelijk, die haar tot dat einde zullen worden toegezonden, en deelt den uitslag van dat onder zoek aan B. en W. mede. Art. 6. De commissie houdt jaarlijks in de maand Junij eene ver gadering met B. en W. ten einde te beraadslagen over de nood zakelijkheid en doelmatigheid der beraamde openbare werken, zoomede over dc verbeteringen die in de gemeente en aan hare eigendommen behooren te worden aangebragt. Art. 7. De commissie is bevoegd om ten alleu tijde aan B. en W. de vereischte voorstellen te doen omtrent alles wat tot haren boven omschreven werkkring behoort. Art. 8. De commissie kan zich, dit noodig achtende, door den ge meente-architect doen bijstaan en voorlichten. Genoemde amb tenaar woont tevens, daartoe uitgenoodigd de vergaderingen bij. Aldus enz. Memorie van Toelichting geleidende het voorstel van B. en W. tot het benoemen eener commissie voor openbare werken. De vraag of bij de steeds toenemende massa werkzaamheden voor het Collegie van B. en W., de bijstand eener Raads-com- missic voor speciale takken van dagelijksch bestuur, wenschelijk zoude zijn, heeft meermalen bij het gemeentebestuur een punt van ernstige overweging uitgemaakt. Zooals echter veeltijds bij be langrijke administratieve veranderingen het geval pleegt te zijn, werden ook hier tegenover de gegronde klagten over het be staande, de vele, niet louter ingebeelde, bezwaren aangevoerd, die men bij eene andere regeling der gemeentelijke huishouding te gemoet zag. Die bezwaren rekenden althans B. en W. van genoegzaam gewigt, om tot nog toe geen gehoor te mogen geven aan den meermalen uitgesproken wensch, dat ook in deze ge meente eene of meer vaste Raads-commissiën voor speciale onder deden van het dagelijksch bestuur, in het leven mogten worden geroepen. Thans echter schijnen verschillende omstandigheden, de benoeming eener nieuwe commissie van bijstand meer gebie dend te vorderen. Het raadsbesluit van 14 Nov. 1 867 no. 8 vooral waarbij in beginsel is aangenomen, dat de voorbereiding van verhuringen, verpachtingen of in gebruikgeving van gemeen telijke eigendommen aan eene vaste commissie wordt opgedragen, gaf bij B. en \V. aanleiding tot de gedachte, of het nu niet be ter en meer overeenkomstig 's Raads bedoeling zoude wezen, in dien van hen zeiven een meer omvattend voorstel overeenkomstig art. 54 al. 2 van de gemeentewet uitging. Zonder dc vroegere bezwaren geheel weg te cijferen, komt hun die weg de meest verkieslijke voor, en liet vereischt geen betoog dat in de gegeven Bijlage. No. 1.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1868 | | pagina 1