GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage behoorende tot liet Verslag van Donderdag 23 Januarij 1868. omstandigheden eer.e commissie van openbare werken voor het Collegie, den meest gewenschten steun zou aanbieden. De groote zwarigheid bleef ook nu, hoe men den werkkring der commissie derwijze zou afbakenen, dat zij, zonder belemmering van de meer dagelijksche bemoeijingcn van 3. en W. met de noodige vrijheid en zelfstandigheid op het haar aangewezen ter rein kon werkzaam wezen. Daar toch, waar afdoening van za ken en grondig onderzoek gepaard moeten gaan, dient tevens iedere aanleiding tot nuttelooze correspondentiün, conflicten en dergelijke vertragingen, verre te zijn. Men vleit zich dat in de aangebodene concept-verordening die klippen zooveel mogelijk zijn vermeden, gelijk bij de toelichting der verschillende artikelen nader zal worden uiteen gezet. In afwijking van de verordening voor de gas-comrnissie wordt hier de verordening voorafgegaan door het raadsbesluit waarbij de benoeming eener vaste Raads-commissic wordt vastgesteld. De verordening kan slechts datgene regelen, wat vooraf reeds in be ginsel is aangenomen Art. 1. Men rekent de naam van commissie van openbare werken, hoe zeer niet in alle opzigten juist, beter met den aard der werk zaamheden strookende dan, commissie van fabricage of voor bouio- zalcen, zooals elders gebruikelijk is. Art. 2. De maand September is het tijdstip door de gemeentewet zelve voor de aftreding van raadsleden enz. bepaald, er bestaat geene aanleiding om voor deze commissie een ander tijdstip van aftre ding en verkiezing aan te wijzen. Art. 4. Bij de overweging of het de voorkeur verdiende om hier, even als in de verordening voor de gascommissie, in bijzonderheden de werkzaamheden te omschrijven, die aan deze commissie zullen worden opgedragen, of om dien werkkring in meer algeraecne trekken af te bakenen, is tot het laatste besloten. Was ccne dergelijke naauwkeurige omschrijving bij de verorde ning voor de gascommissie, wier werkkring zich tot een terrein beperkt, dat van de gewone bemoeijingcn van B. en W. scherp is afgescheiden, noodig en uitvoerbaar, hier kwam het voor, dat deze beide vereischten geheel ontbraken. De nieuwe commissie, men zij hieraan indachtig, zal zijn eene commissie van bijstand. Niet het geheele beheer en toezigt der openbare werken in zijnen ruimen omvar.g, kon aan de zorg van B. en W. worden onttrok ken, een belangrijk deel zal altijd tot de beraoeijing van dat Collegie blijven behooren. Het schijnt dus beter, en ook elders heeft men dien weg ingeslagen, om, binnen zekere grenzen, aan het Dagcl. Bestuur zelf de beslissing te laten voor welke zaken zij in het belang van eene spoedige en geregelde voorbereiding en uitvoering, den bijstand der commissie zal inroepen. Na ver loop van eenigen tijd zal zich ook hierdoor de praktijk eene gewoonte vestigen, die, beter dan vooraf gestelde reglementaire bepalingen, de verhouding van de commissie ten opzigte van het Dagel. Bestuur regelen zal. Volgens de omschrijving van den werkkring der commissie in dit en in de volgende artikelen, stelt men zich voor, dat zij in de eerste plaats zal zijn eene commissie van voorbereidingdoor het nagaan welke werken in de gemeente zullen moeten worden uitgevoerd, of, zoo de Raad reeds in beginsel tot uitvoering heeft besloten, door het onderzoek naar de meest gesckikte terreinen, het onderhandelen met naastlegers of belanghebbenden, het bepa len van den tijd en van de wijze van uitvoering, de bcgrooting der kosten, het opmaken of goedkeuren der bestekken, enz. Ook zouden onder de voorbereidende werkzaamheden van de commissie kunnen worden gebragt het ontwerpen der voorwaarden van ver pachtingen enz. van gemeente-eigendommen. Behalve deze eigenlijk gezegde voorbereidende werkzaamheden, schijnt het tevens wenschelijk dat der commissie worde opgedra gen om B. en W. bij te staan in het toezigt op het beheer en het onderhoud der gemeentelijke werken en eigendommen en voor het onderzoek van plannen, bestekken, opgaven en rekeningen betreffende de openbare werken en de fabricage der gemeente. De zorg daarentegen voor de instandhouding, bruikbaarheid, vrijheid en veiligheid der voorwerpen bedoeld bij litt. h van art. 179 der gemeentewet, kan naar het oordeel van B. en W. niet zonder schade voor de publieke dienst aan hunne onmiddellijke bemoeijiug worden onttrokken. Art. 7. Door de commissie het regt van initiatief toe te kennen, zal zij vooral in het vervolg daardoor tot eene geregelde en.spoedige behandeling van zaken kunnen medewerken. Behoort bij het rapport van Burgemeester en Wethouders uit- gebragt ter Raadsvergadering van den 23 Januarij 1868. Mij bekend De Secretaris bij het Gemeentebestuur van Leeuwarden, De SWART. Mijne Ileeren Bij Uw besluit van 28 Bebruarij 1867, goedgekeurd bij ko ninklijk besluit van den 23 Maart d. a. v. no. 62 werd bepaald de heffing van vijftig opcenten, ten behoeve van deze gemeente, op de hoofdsom der Rijks personele belasting, over het dienst jaar 1867/68. Dientengevolge is het noodzakelijk op nieuw een besluit tot heffing van gemeente-opccnten op evengemelde belasting aan 's Konings goedkeuring te onderwerpen. Naar aanleiding hiervan en in verband met het door Uwe vergadering bij de vaststelling der begrooting van inkomsten en uitgaven dezer gemeente, dienst 1868, genomen besluit hebben wij de eer U hiernevens aan te bieden a. een ontwerp van be sluit tot heffing van opcenten op de hoofdsom der Rijks perso nele belasting ten behoeve der gemeente Leeuwarden; i. eene memorie van toelichting bij dat besluit, met voorstel tevens, die ontwerpen vast te stellen, en ons collegie op te dragen het er langen der vereischte koninklijke goedkeuring op het sub a ver meld besluit te bevorderen. Aldus voorgesteld ter Raadsvergadering van den 23 Januarij 1868 door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. ONTWERP. Besluit tot heffing van opcenten op de hoofdsom der Rijks personele belasting, ten behoeve der gemeente Leeuwarden. De RAAD der gemeente Leeuwarden. Gelet op zijn besluit van 28 Bebruarij 1867, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 23 Maart daaraanvolgende, no. 62, tot heffing van opcenten op de hoofdsom der Rijks personele belas ting, over het dienstjaar 1867/68. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage behoorende tot het Verslag van Donderdag 23 Januarij 1868. 3 Gezien artikelen 240, 242, 243 en 247 der wet van 29 Junij 1851 Staatsblad no. 85) zoo als die zijn gewijzigd bij de wet van 7 Julij 1865 Staatsblad no. 79). BESLUIT: Er worden, te beginnen met den 1 Mei 1868, ten behoeve der gemeente Leeuwarden op de heofdsom der Rijks personele belasting geheven vijf en twintig opcenten. Vastgesteld enz. ONTWERP. Memorie van Toelichting bij het Raadsbesluit tot heffing van opcenten op de hoofd som der Rijks personele belasting, ten behoeve der gemeente Leeuwarden. Bij Raadsbesluit van 28 Bcbruarij 1867 werd vastgesteld de heffing van 50 opcenten, ten behoeve der gemeente op de hoofdsom der Rijks personele belasting over het dienstjaar 1867/68, tengevolge waarvan de heffing van deze opcenten voor het dienst jaar 1868/69 en vervolgens op nieuw moet worden geregeld en aan de goedkeuring van Z. M. den Koning onderworpen. In verband hiermede is vastgesteld het nevensgevoegd besluit, waarbij is bepaald dat, te beginnen met den 1 Mei 1868, ten behoeve dezer gemeente worden geheven 25 opcenten op de hoofd som der Rijks personele belasting. De redenen, die hoofdzakelijk tot het besluit hebben geleid om in plaats van 50 in het vervolg 25 opcenten te heffen, zijn, dat het, vooral met het oog op den kleinen burger, ambtenaar, hand werksman en neringdoeude in deze gemeente, die veelal of om zijnen stand, of voor zijn bedrijf eene dikwijls te kostbare woning moet betrekken, uithoofde var. den onevenredigen druk der Rijks personele belasting, meer wenschelijk is geacht een godeelte der inkomsten voor de gemeente uit do heffing van 50 opcenten op die belasting voortvloeijende, te vinden door de plaatselijke directe belasting op het inkomen met een evenredig bedrag te verhoo- gen. Daartoe werd te meer grond gevonden, omdat, terwijl de bepalingen en grondslagen voor de Rijks personele belasting onver anderd zijn gebleven, door de in 1865 aangebragte wijzigingen in de gemeentewet de bij het vroeger art. 242 dier wet behoorende tabel, krachtens welke wegens de panden, wier huurwaarde bene den ƒ80 beliep, evenredig minder in de gemeentelijke opcenten op de personele belasting werd bijgedragen, is komen te vervallen. De heffing eener plaatselijke directe belasting op het inkomen, die, zij het niet in allen deele, toch zooveel mogelijk naar het vermogen der ingezetenen plaats vindt, zal uit den aard der zaak tot eene meer gelijkmatige verdeeling van lasten leiden, naar mate de minder gegoede ingezetenen zich van het bezwarende der personele belasting zullen ontheven zien en wegens hun gering inkomen daarentegen slechts eene betrekkelijk geringe verhooging in de plaatselijke directe belasting zullen ondergaan. Het verlies in inkomsten uit de beoogde vermindering van het getal opcenten voortvloeijende, beloopt over bet Rijks dienstjaar voor de personele belasting ruim ƒ17,000. De plaatselijke directe belasting die voor het jaar 1867 bij eene heffing van 50 opcenten op het personeel tot een bedrag van ƒ95,000 geheven werd, kan volgens het bestaand heffingsbesluit van 11 October 1866, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 10 November 1866, no. 67 tot een maximum van ƒ110,000 gebragt en alzoo des noodig met 15,000 boven de genoemde som verhoogd worden. Zoo doende zal men, met inachtneming van eenige bezuiniging, voorhands het te verwachten verlies kunnen dekken zonder in eene wijziging van bedoeld maximum en van het betrekkelijk besluit van heffing te behoeven te treden. Voor het nu ingetreden dienstjaar 1868 behoeft men zelfs dat maximum op verre na niet te bereiken en kan men met eene heffing van ƒ97,000 directe belasting volstaan, aangezien aan den eenen kant de verminderde opbrengst der opcenten op het personeel voor dit dienstjaar zich over niet meer dan acht maan den zal uitstrekken en alzoo slechts a/a van 't geheel, dat is ruim 11,000 zal beloopen en aan den anderen kant het beschikbaar batig slot der dienst van 1866 gelegenheid bood ook van die som een deel voor zooveel noodig tot dekking van uitgaven der gemeente aan te wenden. Behoort bij het rapport van Burgemeester en Wethouders uit- gebragt ter Raadsvergadering van den 23 Januarij 1868. Mij bekend, De Secretaris bij het Gemeentebestuur van Leeuwarden De SWART.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1868 | | pagina 2