12 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage behoorende tot liet Verslag van Donderdag 27 February 1868.
van Koophandel en Fabrijkeu alhier, als 't orgaan van den han
del, met betrekking tot de eischen, waaraan liet te verrijzen
beursgebouw zal moeten voldoen, in dezen voor die beslissing
onmisbaar is te beschouwen.
Terwijl alzoo het plan omtrent de juiste plaats, alwaar het
beursgebouw zal worden gesticht aan Uwe kennisneming wordt
onderworpen, stellen wij ons voor inmiddels het advie9 van de
gezegde Kamer omtrent de inrigting van het beursgebouw zelf
in te winnen, ten rinde daarvan voor de eventuele vaststelling
van het geheele plan door Uwe vergadering gebruik kan wor
den gemaakt.
Wij hebben alzoo de eer, onder overlegging der door den
architect 4ingezonden situatie-teekenirg, Uwe vergadering voor te
stellen om tc besluitcu
lo. het voor den handel voldoend beursgebouw, tot de stich
ting waarvan in beginsel is besloten bij raadsbesluit, van den 11
April 1867 no. ?/21, wordt geplaatst ten oosten en op 3.80 el
evenwijdigen afstand van het gebouw en van den tuin der
Rijks hoogere burgerschool.
2o. aan B. en W. wordt diligentvcrklaring verleend met
betrekking tot de van hen bij 't aangehaald raadsbesluit dd.
11 April 1867 verzochte indiening van een plan der stichting
zelve en van cene opgave der daarop te vallen kosten.
Aldus voorgesteld ter openbare Raads vergadering van den
27 February 1868, door
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
DIRK ZEPER.
Be Secretarisde SWART.
Bylaje- l9t> 1 -
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage behoorende tot het Verslag van Donderdag 27 February 186S. 1:}
Voorstellen van Burgemeester en Wethouders betrek
kelijk de uitvoering van het eerste ge
deelte der werken van de uitbreiding van
't bebouwde gedeelte der Gemeente.
Mijne Heer en
In Uwe vergadering van den 11 April 1867 werd onder
anderen besloten
a. met goedkeuring en vaststelling van het door den gemeente-
architect, bij schrijven van 18 October 1866 no. ,78/3, ingezon
den grondplan voor de uitbreiding van de bebouwing dezer
gemeente, tusschen den Staats-spoorweg en bet Zaailand, behou
dens zoodanige wijzigingen in de onderdeden als den Raad wen-
schelijk en noodzakelijk raogten voorkomen, speciaal, dat tusschen
den nieuw aan te leggen Stationsweg en het Stationsgebouw, een
breed en ruim plein worde aangelegd, ter verbetering derrigting
van dien weg en van den toegang tot voormeld gebouw, te be
palen, dat in de eerste plaats de uitvoering zal omvatten het
terrein, gelegen aan de binnen- of noordzijde der nieuw te graven
gracht, aangeduid op het vorenbedoeld grondplan door de letters
A, B, C en D, met het graven en de bewailing dier gracht en
het aanleggen van de nieuwe brug en van den toegangsweg naar het
Stationsgebouw, terwijl het bouwterrein D geheel en volledig met
de zich daarop bevindende opstallen, hetzij door middel van aan
koop, hetzij op eenige andere wijze, in bezit en ter vrije beschik
king van de gemeente zal komen en
b. ons Collegie uit te noodigen ora aan Uwe vergadering de
vereischte voorstellen te doen zoo met betrekking tot de verschil-
lende onderdeden van het werk, als tot de middelen waaruit de
daarop vallende kosten kunnen worden gehoed.
Bij schrijven van den 8 Mei daaraanvolgende, gaven wij aan
den gemccnte-architcct kennis van dat besluit, onder uitnoodiging
om, door de inzending der vereischte voorstellen, met betrekking
tot de verschillende onderdeelcn van het werk der bedoelde uit
breiding, en met bijvoeging van eene raming der kosten, welke
daaruit zullen voortvloeijen, ons in staat te willen stellen aan de
ontvangen opdragt te voldoen.
Verschillende omstandigheden, waaronder ook de geopende
onderhandelingen met de eigenaren van de zich op den Wirdu-
merdwinger bevindende opstallen, over de overdragt daarvan aan
de Gemeente, hebben er toe bijgedragen, dat de genoemde ambte
naar eerst in het laatst des vorigen jaars zich opzettelijk met de
onderwerpclijke zaak heeft kunnen bezig houden.
Toen hij echter met het ontwerpen der van hem gevraagde
voorstellen was begonnen, bleek al aanstonds, dat hem de ge
gevens ontbraken opzigtens eenige onderdeden van het werk,
waarover bij Uwe Vergadering nog geene beslissing was gevallen
en waaromtrent door ons dus een besluit diende te worden ge
nomen. De vragen die beantwoord moesten worden waren
lo. of de gracht, nadat die verlegd zou zijn, aan beide kanten
dan wel voorloopig alléén aan de binnen- of noordzijde van
steenen walmuren zou worden voorzien, en
2o. of de te leggen nieuwe brug eene vaste, dan wel eene
beweegbare zou worden.
Voorgelicht door den Architect, hebben wij ons onmiddelijk
met die beantwoording onledig gehouden en hem door de medc-
deeling van het resultaat onzer overwegingen, bij schrijven van
den 3 December 1867 no. y3lt in staat gesteld aan onze uit
noodiging te voldoen.
Voor dat wij onze zienswijze omtrent de sub lo. gestelde
vraag aan U kenbaar maken, achten wij 't niet ondienstig op te
merken, dat die vraag gesteld is moeten worden omdat de redactie
van het boven aangehaald Raadsbesluit twijfel heeft doen rijzen
omtrent Uwe ware bedoeling op dit punt. Ofschoon toch bij
eene oppervlakkige lezing de beantwoording in den eerstbedoel-
den zin de meest aannemelijke scheen, bleek 't dat voor een'
tegenovcrgestelden uitleg ook wel iets viel aan te voeren. En
dat er zelfs onder U worden gevonden, die het aangehaald Raads
besluit in laatst bedoelden zin meenen te moeten interprGteren,
blijkt onzes inziens uit het ter vorige vergarleriug door drie leden
van Uwen Raad gedaan voorstel, waarbij, zonder intrekking van
dat besluit, in overweging wordt gegeven, om slechts aan de
binnenzijde der gracht, een' walmuur te maken.
Welke echter ook Uwe primitieve bedoeling geweest zij, wij
aarzelen niet als onze meening te kennen te geven, dat het
inderdaad van belang is tc achten de bewailing niet tot de
binnenzijde te beperken.
Wij hebben daarbij voornamentlijk het geldelijk nadeel op het
oog, 't welk uit zoodanige wijze van handelen voor de Gemeente
zou voortvloeijen.
Blijkens door den Gemeente-architect verstrekte opgaven toch,
zou, bij alrlieu eerst later tot de bewailing aan de buiten-
of zuidzijde werd overgegaan, het kosten-bedrag van het
geheele werk eene vermeerdering ondergaan van 4400.00,
wanneer de afdamming bijlangs den te maken walmuur, zonder
stremming der scheepvaart (gelijk vroeger op den Grachtswal),
of van ƒ2400.00, indien de afdamming der gracht op beide
einden met die stremming gedurende vijf maanden geschiedde.
Zoowel de eene als de andere opoffering komt ons echter, om
dat ze kan worden vermeden, te hoog voor, zelfs al staat voor
het oogenblik daar eene tijdelijke vermindering van uitgaven te
genover tot een bedrag van f 13440, gelijk door den Architect
is geraamd, en bij welke berekening door dien ambtenaar in
aanmerking is genomen, dat in ieder geval, wederzijds, tegen de
vleugels van de te maken brug, minstens ter lengte van 20 el,
walmuur of, zoo men dit niet wil, eene houten beschoeijing van
die lengte moet worden gemaakt.
In het wezeulijk finantieel belang der gemeente hebben wij
dan ook gemeend het maken der bewailing aan beide zijden in
het bestek te moeten doen opnemen, in het vertrouwen, dat, in
dien werkelijk dit bij het nemen van 't meergemeld besluit niet
in Uwe bedoeling heeft gelegen, de wenschelijkheid daarvan bij
eene nadere beschouwing door U zou worden ingezien.
Wat nu verder den aard der tc leggen brug betreft, hebben
wij gemeend de voorkeur tc moeten geven aan eene draaibrug.
Terwijl toch tegen het leggen van eene vaste brug een aantal
niet gering te schatten bezwaren zijn aan tc voeren, kon tegen eene
draaibrug als zoodanig enkel gelden de mogelijkheid, dat onmiddelijk
voor of na de aankomst van een' spoortrein de passage over de
brug, indien ze toevallig afgedraaid was, kon zijn gestremd.
Wij achten echter dit bezwaar daarom van te minder gewigt, omdat
de toegang naar liet Station over de hier bedoelde brug niet de
eenige is en bovendien, gelijk naar wij meenen dat ook in an
dere plaatsen geschiedt, daaraan te gemoet zal zijn te komen
door cene verbods-bepaling, dat gedurende een zeker, niet al te
ruim genomen, tijdsverloop, voor en na de aankomst der treinen
de brug niet mag worden afgedraaid.
Het hoofdbezwaar dat tegen het leggen eener vaste brng be
staat is echter niet zoo gemakkelijk of liever in het geheel niet
op te lossen. Wij bedoelen namentlijk de hooge ligging der
brug. Wilde men toch de scheepvaart niet aanmerkelijk belem
meren, dan zou cene vaste brug, ('t wierd bij de behandeling
van liet grondplan in ééne der sectiën reeds teregt opgemerkt)
geene mindere hoogte kunnen hebben dan die der tegenwoordige
Bijlage No. 5.