2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden, 1941. BIJLAGE NO. 5-.-
artikelen afzonderlijk te geven en de verschillen met de
bepalingen der bestaande verordening op te sommen en te be
spreken. Bovendien wil het ons voorkomen, dat de nieuwe
voorschriften en do indeeling daarvan in hoofdstukken op
zichzelf overzichtelijk genoeg zijn om onzerzijds met ver
wijzing daarnaar te mogen volstaan»
Niettemin meenen wij op enkele punten nog Uw aandacht te
moeten vestigen.
Volgens de thans geldende verordening is het aan parti
culieren veroorloofd straten aan te leggen, indien voldaan
wordt aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden.
Zooals U blijken zal uit het hiernevens overgelegde rap
port van den Directeur der Gemeentewerken, heeft deze werk
wijze tot niet onverdeeld gunstige resultaten aanleiding
gegeven en zijn er tal van bezwaren aan verbonden, welke
vermeden worden, wanneer de aanleg van straten in alle ge
vallen vanwege de gemeente zelve geschiedt. Inderdaad be
hoort ook naar onze meening de zorg voor het aanleggen van
de openbare wegen tot de taak van de gemeente, évenzeer
als zij met het tot stand brengen van andere openbare wer
ken belast is. De voordeelen, aan een centrale regeling
van den straataanleg door de gemeente verbonden, zijn uit
voerig in het bovenbedoelde rapport aangegeven en toege
licht, zoodat wij kortheidshalve de vrijheid nemen U daar
naar te verwijzen. In het hierbijgaande ontwerp is dit
onderwerp geregeld bij de artikelen 10 en 11. Blijkens
laatstgenoemd artikel zullen de voorwaarden, waaraan hij,
die de gemeente verzoekt om tot aanleg van een openbare
straat over te gaan, moet voldoen, bij afzonderlijke ver
ordening worden vastgesteld. Een desbetreffend voorstel
is in voorbereiding en zal U zoo spoedig mogelijk bereiken.
Behalve omtrent voorgevelrooilijnen moet volgens de
gewijzigde Woningwet de bouwverordening ook bepalingen be
vatten betreffende de achtergevelrooilijnen. Hierin voor
zien de artikelen 12 en 15.
Artikel 17 bevat in zijn 5e lid onder b de bevoegdheid
van Burgemeester en Wethouders om vrijsteTling tê verlee-
nen van de vereischten, gesteld aan het open erf, dat ach
ter een gebouw aanwezig moet blijven, en wel in dier voege,
dat alsdan toegestaan is het optrekken van een aan het ge
bouw aansluitend bijgebouw, mits dit niet hooger is dan
2.80 M.niet langer dan 2.50 M. (gemeten uit den achter
gevel) en nooit breeder dan 2 Meter. Deze beperkingen van
de afmetingen van de uitbouwen zijn gesteld om te voorkom
men, dat de vrije toetreding van licht en lucht in de wo
ning belemmerd zou worden en er smalle, vrijwel afgeslo
ten, binnenerven zouden ontstaan.
Een minderheid onzer Commissie, hoewel zich hiermede
kunnende vereenigen, zou de mogelijkheid geschapen willen
zien, dat de ruimte tusschen de hierbedoelde 'uitbouwen en
de vrijstaande bijgebouwtjes, genoemd in art. 17» lid 5
onder o, worden overbouwd, zulks met vergunning van Burge
meester en Wethouders, in welk geval dit College dan na
dere eischen zou moeten kunnen stellen» Zij motiveert haar
wensch door te wijzen op het gemak, hetwelk de bewoners
van huizen, waarachter dergelijke uitbouwen en bijgebouw
tjes aanwezig zijn, van een overdekking van de daartus-
schen gelegen ruimte kunnen hebben. Dat een verbinding
daarvan niet toegelaten is, levert haars inziens zulke
groote praktische bezwaren op voor de bewoners -die dan
geregeld door de open lucht moeten gaan om het bijgebouw
te bereiken-, dat de wenschelijkheid van een tegemoet
koming daaraan in dit geval zwaarder behoort te wegen, dan
het belang, dat aan een h.i. al te streng vasthouden aan
de inzichten omtrent de eischen der volkshuisvesting ver
bonden'
3
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden, 1941. - BI'JLAGE NO. 5."
bonden zou zijn. Door het overbouwen te binden aan een ver
gunning van het Gemeentebestuur, dat daarbij nadere eischen
kan stellen, zullen ongewenschte toestanden op dit gebied
trouwens kunnen worden voorkomen.
De meerderheid onzer Commissie vereenigt zich echter met
het standpunt van den Gemeentelijken Inspecteur voor het
Woningtoezicht, uiteengezet in zijn rapport van 5 December
1940, no. 339, en is op grond daarvan van oordeel, dat het
verkleinen van de open ruimte, welke vooral in een geslo
ten stadsbebouwing zoo dringend vereischt is, ontoelaatbaar
is en dat de door de minderheid voorgestane regeling een
stap achteruit zou beteekenen op den weg naar een zoo goed
mogelijke volkshuisvesting. Het ongerief, dat voor de bewo
ners daardoor wellicht ontstaat (en dat bovendien wel op
andere wijze is te ondervangen) moet naar het gevoelen der
meerderheid bij het algemeene belang van de volkshuisves
ting achterstaan. Zij ontraadt U derhalve, het denkbeeld
van de minderheid over te nemen.
In artikel 33 is het voorschrift opgenomen, dat in of
naast de deurdie den hoofdtoegang naar de woning vormt,
een brievensleuf aanwezig moet zijn.
Artikel 57, handelende over de verwijdering van water en
vuil, brengt mede, dat bij het bouwen van nieuwe woningen
vglart. 86, lid 1) met het stelsel der privaattonrien
wordt gebroken. Uit hygiënisch oogpunt moet dit zeer wen
scheli jk worden geacht. Daar bovendien de meeste nieuwe wo
ningen reeds met waterclosets en beerputten worden inge
richt, beteekent dit voorschrift geen ernstige verzwaring
van lasten. Kost wellicht een watercloset bij aanleg iets
meer, daartegenover staat, dat de gebruiker niet meer de
periodiek terugkeerende tonnenbelasting zal behoeven te be
talen. Te dezen verwijzen wij nog naar een desbetreffend
rapport van den Directeur der Gemeentereiniging, dat even
eens bij de stukken is gevoegd.
De voorschriften aangaande de beerputten, thans in een
afzonderlijk besluit van Burgemeester en Wethouders vervat,
zijn in de ontwerp-verordening opgenomen in de artt. 58 "to t
en met 61
Bij artikel 76, derde lid, waarin aan Burgemeester en^
Wethouders de bevoe-gdheid wordt toegekend om bouwmaterialen
op kosten van den houder der bouwvergunning te doen beproe
ven en eventueel af te keuren, zij opgemerkt, dat.een min
derheid onzer Commissie op billijkheidsgronden deze beproe-
vingsf'op kosten van ongelijk"zou willen zien plaats hebben.
De meerderheid is echter van meening, dat het geenszins on
billijk is, de kosten van de beproevingen voor rekening van
den vergunninghouder te laten komen, aangezien moet worden
aangenomen, dat het gemeentelijk Woningtoezicht slechts dan
materialen zal laten beproeven, wanneer er ook werkelijk ge
gronde twijfel aan hunne deugdelijkheid bestaat. Zij beveelt
daarom de ontworpen redactie bij U aan.
In artikel 91 is een regeling met betrekking tot het heb
ben van reciameteekens gegeven ter voorkoming van ontsieren
de reclame. Daarbij is het stelsel der voorafgaande vergun
ning aangenomen, evenwel met die bep&rking, dat geen vergun
ning noodig is voor ten hoogste drie vlakke reclameteekens
aan hetzelfde onroerend goed, die bepaalde afmetingen niet
te boven gaan.
Volgens de tegenwoordige regeling (art. 64ter der beslaan
de bouwverordening) is voor het hebben van reclames aan ge
bouwen e.d. geen voorafgaande vergunning van het Gemeente e-
stuur noodig, doch Kunnen Burgemeester en Wethouders aan den
rechthebbende te kennen geven, dat een reclameteeken wegens
zijn ontsierend karakter verwijderd of veranderd moet worden.
In de praktijk heeft dit voorschrift wéinig doeltreffend en
"niet"