«B«»
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden, 19^1» BIJLAGE NO. 28.
BIJLAGE NO. 28.
Aan den Gemeenteraad.
Ingevolge artikel 101bi3 der Lager-onderwijswet 1920
moet een gemeente, die ten behoeve van een of meer openbare
scholen vakonderwijzers heeft aangesteld, jaarlijks voor 1
April vaststellen, hoe groot het gemiddelde bedrag is ge
weest, dat in het voorafgaande kalenderjaar per leerling aan
die school of scholen aan belooning van vakonderwijzers is
uitgegeven, zulks afzonderlijk voor de scholen voor gewoon
en voor uitgebreid lager onderwijs. Deze belooning wordt vol
gens het vijfde lid van art.lOlbis berekend met inbegrip van
de niet op de vakonderwijzers verhaalbare pensioensbijdragen,
terwijl voor de vaststelling van het aantal leerlingen de
wijze van tellen wordt gevolgd, aangegeven in artikel 28,zes
de en zevende lid, der wet.
De openbare scholen waaraan in I9I+O geen vakonderwijzers
werkzaam waren, blijven bij deze berekening buiten beschouwing.
Blijkens de bij de stukken overgelegde berekening, is in
I9I4.O aan belooning van vakonderwijzers uitgegeven aan de scho
len voor openbaar gewoon lager onderwijs f.97^*19 en &an de
school voor openbaar uitgebreid lager onderwijs f.51+10.79*
Het gémiddelde aantal leerlingen bedroeg respectievelijk J4J.6
en 508 2/3. Het kostenbedrag per leerling over 191+0 bedroeg
dus aan de scholen voor openbaar gewoon lager onderwijs
f «9TU-19 1+16 f«2»3i+ en aan de .school voor openbaar, uitge
breid lager onderwijs f.51+10*79 2/3 f.10.61+.
Krachtens het tweede lid van artikel lOlbis der wet kunnen
de schoolbesturen voor belooning van vakonderwijzers over het
loopende jaar in rekening brengen ten hoogste een gelijk be
drag per leerling, als de gemeente hiervoor in het afgeloopen
jaar heeft uitgegeven, 'terwijl voorts -het zevende lid van dit
artikél bepaalt, dat de Gemeenteraad, op verzoek van de school
besturen en onder voldoende borgstelling, een voorschot op de-
'ze vergoeding moet verleenen ten bedrage van de som, waarop
volgens het tweede lid aanspraak kan worden gemaakt. Deze som
wordt dan gevonden door het bovenvermelde bedrag per leerling
te vermenigvuldigen met het hiervoor in aanmerking komende
aantal leerlingen dor bijzondere scholen. Artikel 17» tweede
lid, van het Koninklijk besluit van 26 November 1937 (Staats
blad no.375) hepaalt, dat uitbetaling van dit voorschot moet
geschieden elke drie maanden, telkens voor een vierde gedeel
te
De van de schoolbesturen ontvangen aanvragen voldoen aan
de wettelijke voorschriften, terwijl voorts is gebleken, dat
voldoende borgstelling wordt gegeven. Hierbij wordt opgemerkt,
dat voor de scholen voor gewoon lager onderwijs een voorsohot
wordt gevraagd, berekend naar het aantal leerlingen van het
7e en 8e leerjaar, zulks in verband met de omstandigheid, dat,
als gevolg van de deswege aan de gemeente opgelegde verplich
ting, ook aan de bijzondere scholen in het Ie tot en met het
6e leerjaar geen vakonderwijs wordt gegeven. Aan het Bestuur
der Roomsoh Katholieke Schoolvereoniging behoeft voor do scho
len voor gewoon lager onderwijs geen vorgoeéing ex artikel
lOlbis te worden toegekend, omdat aan deze jongensscholon het
vakondorwijs geheel is afgeschaft.
Op grond van het vorenstaande geven wij U in overweging te
besluiten:
A. het gemiddeldo bedrag, dat in het jaar I9JL1.O per leerling
is uitgegeven aan belooning van vakonderwijzers der oponbare
scholen, krachtens het bepaalde in artikel lOlbis, le en 5e
lid, der Lager-onderwijswot 1920, vast te stellen op f.2.3I+
voor het gewoon lager onderwijs en op f.10.61+. voor het uitge
breid lager onderwijs;