3
VI. 55.
55 Brug-, kaai-, haven-, kraan-, sluis-, dok- en veergelden
De raming op dezen post is als volgt te specificeeren
a. bruggelden
Bruggen
Ontvangsten
in 1939
(53 weken)
1940 geduren
de 26 weken
Harlingervaartsbrug
Prins Hendrikbrug
3.860,02
- 3.357,93
- 2.683,72
- 2.869,53
- 3.169,65
- 1.073,47
- 1.282,95
643,02
480,65
1.504,55
- 1.216,97
- 1.187,75
- 1.060,58
- 1.114,37
351,30
428,10
197,50
144,19
Wirdumerpoortsbrug
Ie Kanaalsbrug
2e Kanaalsbrug
Vrouwenpoortsbrug
Noorderbrug
Verversbrug
Oosterbrug
Vlietster- en Boomsbruggen
Totaal
19.420,94
7.205,31
Sedert de Hoeksterpoortsbrug in een vaste brug is veranderd, is de vaart door de
Verversbrug sterk verminderd. Deze brug wordt dan ook niet meer van gemeentewege
bediend, doch zoo noodig gedraaid door iemand, die in de onmiddellijke nabijheid woont
en daarvoor de opbrengst van het bruggeld mag behouden.
De opbrengst van alle bruggen tezamen bedroeg in 1939 per week pl.m. 367,— en
gedurende de eerste 26 weken van 1940 pl.m. ƒ285,
De ongunstige cijfers over het eerste halfjaar 1940 kunnen voor de raming bezwaarlijk
als maatstaf worden gebruikt. Rekening moet worden gehouden met de belemmering
van de scheepvaart in de eerste plaats door den abnormaal strengen en langen winter en
in de tweede plaats in verband met in den lande vernielde bruggen.
Voor de raming over 1941 mag worden aangenomen, dat deze belemmering zich niet in die
mate zal voordoen en moet de te verwachten opleving in de binnenscheepvaart in aan
merking worden genomen. Zoo gezien, mag zeker een opbrengst van 20.000,worden
geraamd.
De bruggelden worden geheven krachtens raadsbesluit van 13 Mei 1924, goedgekeurd
bij Koninklijk besluit van 28 Juli 1924, no. 203, gewijzigd bij raadsbesluiten van
20 November 1928 en 7 Mei 1929 en goedgekeurd bij Koninklijke besluiten van
11 Januari 1929, no. 14 en 29 October 1929, no. 18.
b. kadegeld
De opbrengst over 1939 bedraagt ƒ4.470,96, terwijl voor 1940 voorloopig ƒ4.210,70
ten kohiere is gebracht. De opbrengst voor 1941 kan wederom op ƒ4.500,worden
geraamd.
Kadegeld wordt geheven krachtens raadsbesluit van 9 November 1920, goedgekeurd
bij Koninklijk besluit van 7 Januari 1921, no. 31.
c. havengeld
De opbrengst over 1939 bedraagt 15.641,18 en die over het eerste halfjaar 1940
5.852,60. Op grond van dezelfde omstandigheden, als vermeld bij de bruggelden,
mag de laatstgenoemde opbrengst niet als maatstaf voor de raming voor 1941 worden
gebruikt. Verwacht kan worden, dat ten minste de ontvangst in 1939 zal worden bereikt;
een raming van 16.000,lijkt verantwoord.
De heffing geschiedt krachtens raadsbesluit van 24 Maart 1925, goedgekeurd bij
Koninklijk besluit van 7 Mei 1925, no. 33, gewijzigd bij raadsbesluit van 20 Nov.
1928, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 11 Januari 1929, no. 14.
d. veergelden
De opbrengst van het pontveer bij het Ziekenhuis is tot 12 Mei 1941 verpacht voor
75,per jaar; die van het veer bij het Schoenmakersperk tot 12 Mei 1941 voor/50,
per jaar, welke pachtsom in verband met de geringe opbrengst moest worden verlaagd tot
2,50; tezamen 77,50, welke opbrengst ook na 12 Mei 1941 wordt verwacht. Het pont-
veer aan den Westersingel brengt aan pacht 52,per jaar op.
1941.
INKOMSTEN.
40.629,50
12
VI. 55—56.
1941.
INKOMSTEN.
De heffing van de veergelden geschiedt krachtens raadsbesluit dd. 22 November 1898,
goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 12 Januari 1899, gewijzigd bij raadsbesluiten
van 31 Mei 1904, 23 Januari 1906, 12 Januari 1909, 25 Juni 1918 en 14 Februari 1922,
goedgekeurd bij Koninklijke besluiten van 22 Juni 1904, no. 28, 26 Februari 1906,
no. 30, 10 Februari 1909, no. 22, 8 Augustus 1918, no. 77 en 26 Mei 1922, no. 181.
De heffingsverordeningen betreffende brug-, kade-, haven- en veergelden zijn voor
onbepaalden tijd goedgekeurd.
Verzameling: a. bruggelden20.000,
b. kadegeld- 4.500,
c. havengeld- 16.000,
d. veergelden - 129,50
Totaal40.629,50
56 Marktgelden, wik-, weeg- en meetgelden75.750,
Deze post wordt geraamd als volgt:
a. marktgelden veemarkt:
Tarieven voor de verschillende
soorten vee
Aantal
Bedrag
Aantal
Bedrag
1939
(52 weken)
1940
(26 weken)
1. runderen en paarden a 0,35
2. varkens, kalveren, veulens en
ezels a ƒ0,15
3. nuchtere kalveren, schapen en
lammeren a ƒ0,10
4. biggen, bokken en geiten a 0,05
5. weegrechten a 0,25
weegrechten a 0,15
91925
42283
87622
9727
3951
19793
32.183,20
- 6.342,45
- 8.762,20
486,35
987,75
- 2.968,95
51496
8214
50630
3631
1362
6856
18.023,60
- 1.232,10
- 5.063,—
181,55
340,50
- 1.028,40
51.730,90
25.869,15
Hoewel er, met de uitkomsten over 1939 en het eerste half jaar 1940 voor oogen, aan
leiding bestaat de opbrengst over 1941 op een hooger bedrag te ramen, komt het
juister voor de raming tot ƒ45.000,te beperken in verband met de reeds afge
kondigde en nog te verwachten maatregelen.
De heffing van de veemarktgelden geschiedt krachtens raadsbesluiten van 11 Nov.
1919, 14 Februari 1922, 23 September 1924 en 14 Juli 1936, goedgekeurd bij Konink
lijke besluiten van 5 Januari 1920, no. 37, 6 Juni 1922, no. 30, 22 November 1924,
no. 5 en 28 Augustus 1936, no. 34. (Voor onbepaalden tijd goedgekeurd.)
b. marktgelden diverse markten:
1. Kramen en disschen
2. Pachtsom Zaterdagavondmarkt
3. Pachtsom vaste standplaatsen
1939
1940
(52 weken)
5.578,35
1.713,60
600,—
-
600,—
- 1.533,33
-
1.538,68
In verband met de ontvangsten voor kramen en disschen in 1939 (de opbrengst in
het eerste halfjaar 1940 kan slecht als basis dienen), wordt voor 1941 geraamd:
1. 5.600,—; 2. ƒ400,—; 3. ƒ1.500,—; in totaal ƒ7.500,—.
De staangelden voor de Zaterdagavondmarkt zijn bij raadsbesluit van 15 December
1937 verpacht voor ƒ600,— per jaar tot 1 Januari 1941; aangenomen wordt, dat
na 1940 een opbrengst van ƒ400,kan worden verwacht.
13