Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden, 1 950» BIJLAGE NO.203. De jaarlijkse storting van 8$ van de opbrengst van de rijksbelastingen in het gemeentefonds wordt voor 1951 verhoogd tot 11 ,7$. Leze verhoging vindt niet plaats om de gemeenten hogere fondsuitkeringen toe te kennen, doch houdt kennelijk verband met het afschaffen van de ondernemingsbelasting. Bij de voorstellen belastingherziening 1949 is n.l. een wetsontwerp tot wijziging van de ondernemingsbelasting inge diend, inhoudende, dat deze belasting trapsgewijze wordt af geschaft en wel in dier voege, dat over 1951 de belasting niet meer wordt geheven. In de memorie van toelichting tot dit wetsontwerp wordt vermeld, dat de ondernemingsbelasting tot het belastinggebied van de gemeenten behoort en dat het der halve noodzakelijk is de gemeenten een compensatie te verschaf fen. In het reeds genoemde, in voorbereiding zijnde, wetsont werp betreffende verlenging van de noodregeling voor de ge meente -financiën zullen tevens voorzieningen ten aanzien van de gemeenten worden getroffen voor het verlies van de onder nemingsbelasting. Ook naar het oordeel van voornoemde ministers is het een nadeel, dat het gemeentelijk belastinggebied als gevolg van de afschaffing van de ondernemingsbelasting wordt ingeperkt. Le ministers merken op, dat het echter voor weinigen betoog zal behoeven, dat een belasting, welke uit algemeen fiscale en economische overwegingen in aanmerking komt om te worden afge schaft, niet op grond van de overweging, dat de opbrengst daarvan ten bate van lagere publiek-rechtelijke lichamen komt, in stand kan worden gehouden. Bij de meer definitieve regeling van de financiële verhou ding tussen rijk en gemeenten zal -aldus de memorie van ant woord aan de Eerste Kamer- het oog gericht moeten zijn op ver ruiming van het thans zeer ingekrompen belastinggebied van de individuele gemeenten. Onder meer zal dan ernstige overweging verdienen de vraag, of de hoofdsom van grond- en personele be lasting, welke thans inkomstenbronnen van het gemeentefonds zijn, niet aan de gemeenten individueel moet worden overgedra gen. In afwachting van die meer definitieve regeling zal voor de eerstvolgende twee jaar een voorlopige voorziening dienen te worden getroffen, waarbij tevens de compensatie in verband met het gedeeltelijk wegvallen der inkomsten uit de onderne mingsbelasting over de jaren 1949 en 1950 zal worden geregeld. Waar, bij het opmaken der begrotingen van de individuele ge meenten en het gemeentefonds over de jaren 1949 en 1950, reke ning is gehouden met de volle opbrengst der ondernemingsbelas ting, komt het de regering redelijk voor, over die jaren zo wel aan de individuele gemeenten als aan het fonds een vol ledige compensatie wegens derving van inkomsten uit de onder nemingsbelasting te verlenen. Voor de komende twee jaren heeft de regering zich bij de voorbereiding van de verlenging der noodregeling op het standpunt gesteld, dat aan de gemeenten een zodanige buitenge wone uitkering dient te worden gedaan, dat deze te zamen met de ondernemingsbelasting, welke in die twee jaren nog tot uit kering komt, voor de gemeenten een volledig equivalent vormt van de uitkering wegens ondernemingsbelasting plus compensa tie, welke zij over 1950 ontvangen. Het is duidelijk, dat de achterstand in de aanslagregeling op deze wijze wel zwaar op de gemeenten wordt afgewenteld. Lat onze gemeente sedert 1929 een belangrijk deel van haar belastinggebied is kwijtgeraakt, moge IJ blijken uit de hier bij overgelegde bijlage A, waarin de aangekondigde halvering van de schoolgelden nog niet is verwerkt. Uit het vorenvermelde is U gebleken, dat zowel voor 1950 als voor 1951 de daarvoor in aanmerking komende uitkeringen uit het gemeentefonds op 125$ van de basis-uitkeringen zijn vastgesteld wyer-" Bijlage tot het verslag der handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden, 1950. BIJLAGE NO.203 Vergeleken met de primitieve begroting 1950, waarin nog 120$ van de uitkeringen is geraamd, zijn de uitkeringen uit het gemeentefonds met f. 94.000,- gestegen. Helaas is deze stijging, nu de overige inkomsten vrijwel stabiel zijn, niet voldoende om de stijging van de uitgaven op te vangen, zodat het ons, afgezien nog van het feit, dat het ontwerp voor 1951 inmiddels gereed was gekomen, niet mogelijk was in de U thans aangeboden begroting de tweede jaarwedde-verhoging van 5$ op te nemen. Wij nemen aan, dat, nu alle gemeenten voor deze ver hoogde uitgaven staan en de uitkeringen uit het gemeentefonds niet zijn verhoogd, het rijk, mede gelet op 'de ruime vloeiing van middelen naar het gemeentefonds, de gemeente te dezen als nog tegemoet zal komen. Zoals U uit de bij de begroting gevoegde bijlage moge blij ken, wordt het dienstjaar 1951 wel zeer sterk beïnvloed door de jaarlijkse lasten aan rente en aflossing van diverse kapi- taalswerken Wij hebben hierin aanleiding gevonden ons tot Gedeputeerde Staten te wenden met het verzoek, de Minister van Binnenlandse Zaken wel te willen voorstellen, de bijzondere uitkering uit het gemeentefonds voor onze gemeente te verhogen met ruim f. 80.000,-, zijnde rente en aflossing van de uit de haven plannen voortvloeiende lasten. Immers reeds in de dertiger jaren, toen tot de aanleg van het Van Harinxmakanaal werd besloten, ontstond voor de gemeente de noodzakelijkheid bij het gereed komen van het kanaal de ver bindingswegen naar de stad aan te leggen, c.q. te verbeteren. Zoals U bekend is, bedraagt de investering ter zake resp. f. 973.000,- en f. 500.000,-. Wij menen te mogen aannemen, dat, indien het Van Harinxma kanaal enkele jaren eerder gereed was gekomen, bij het vast stellen van de bijzondere uitkering uit het gemeentefonds met de uit de genoemde investering voortvloeiende lasten zeker rekening zou zijn gehouden. Niettegenstaande wij de ons door de hoofden van dienst overgelegde ontwerp-begrotingscijfers voor 1951 belangrijk hebben herzien, is het ons slechts mogelijk de gemeentebegro ting voor 1951 te doen sluiten door te beschikken over in 1949 op diverse onderhoudsposten niet uitgegeven bedragen tot een totaal bedrag van f. 117.700,-. Leze besparing is verkregen door het niet uitvoeren van op de begroting vermelde vernieu wingen van straten en ten gevolge van het feit, dat de opslag van de dienst van Gemeentewerken wegens bedrijfskosten beneden de raming is gebleven. Na het overbrengen van dit bedrag, via de dienst 1950, naar hoofdstuk XV gewone dienst is op onvoor ziene uitgaven een bedrag van f. 32.200,- beschikbaar. Lit be drag is voor een gemeente van 80.000 inwoners absoluut onvol doende en het is dan ook dringend noodzakelijk, dat de post voor onvoorziene uitgaven met het hiervoren aangegeven bedrag van ruim f. 80.000,- wordt verhoogd. Het zal u na kennisneming van het vorenstaande wel duide lijk zijn, dat de financiële positie van de gemeente ons noopt tot een zo doeltreffend mogelijke aanwending van de beschik bare middelen en dat wij ten aanzien van do financiële positie in de komende jaren niet optimistisch kunnen zijn. Bij koninklijk besluit van 22 Juni 1 950 (Stbl.no. IC 261) zijn wijzigingen, voornamelijk betrekking hebbend op de ver- zamelposten van de gewone dienst, aangebracht in de begro- tings-, rekenings- en boekhoudvoorschriften 1931. Leze verzamelposten, waarvan hoofdstuk II wel het grootste aantal bevatte, zijn met ingang van 1 Januari 1951 vervallen. Lientengevolge vervallen ook de uit de verzamelposten van hoofdstuk II voortvloeiende posten op andere hoofdstukken. "Ui-"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1950 | | pagina 611