Voeren van verweer tegen K. Seinstra met betrekking tot de vordering
van een gedeelte van de woning Nachtegaalstraat 20.
Bijlage no. 1. Leeuwarden, 9 Januari 1956.
Aan de Gemeenteraad.
Op 16 November 1955 vorder
den wij op grond van artikel 7 van de Woonruimtewet 1947» "ter bevor
dering van een doelmatige verdeling van woongelegenheid, conform het
eenstemmig advies van de commissie, bedoeld in artikel 8 van de Woon
ruimtewet 1947» van de heer K. Seinstra, Nachtegaalstraat 20, alhier,
een in het vorderingsbevel nader omschreven gedeelte van deze woning
ten behoeve van S. Sijtsma te Goutum.
De heer Seinstra kon zich met deze vordering niet verenigen en
dagvaardde de gemeente op 24 November 1955 in kort geding voor de
President van de Arrondissementsrechtbank, daarbij verzoekende de
gemeente te bevelen zich te onthouden van iedere maatregel tot ten
uitvoerlegging van deze vordering, c.q. een reeds plaatsgevonden heb
bende tenuitvoerlegging ongedaan te maken, een en ander op straffe van
dwangsom.
Op grond van het bepaalde in art. 209, onder r, van de Gemeente
wet, hebben wij terstond de nodige maatregelen getroffen ter voorko
ming van verlies van recht.
Op 13 December 1955 heeft de President in dit geding uitspraak
gedaan ten gunste van de gemeente en aan de heer Seinstra zijn eis
ontzegd
Met deze uitspraak heeft de heer Seinstra evenwel geen genoegen
genomen, hetgeen hij heeft doen blijken door van het vonnis in appèl
te komen bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Omtrent de zaak zelve menen wij kort te kunnen zijn.
Het standpunt van eiser komt hier op neer, dat de onderhavige
woonruimtevordering een daad van misbruik van gezag zou zijn, daar
wij bij afweging van de in aanmerking komende belangen, naar eiser
stelt, in redelijkheid niet tot een dergelijke vordering hadden kun
nen komen en dat derhalve geacht moet worden, dat afweging van be
langen niet heeft plaats gehad, terwijl de mogelijkheid niet aanwezig
is, dat redelijk denkende mensen bij afweging van die belangen tot
een verschillend resultaat komen.
De gronden, waarop vorenomschreven standpunt van eiser is geba
seerd, zijn ten processe uitvoerig bestreden en neergelegd in het bij
de stukken overgelegde vonnis.
Nu uit de rechtsoverwegingen van het door de President gewezen
vonnis blijkt, dat deze het door ons verdedigde standpunt deelt, zijn
wij, met de rechtskundig adviseur van de gemeente, wiens advies mede
bij de stukken is' overgelegd, van oordeel, dat de gemeente in appèl
tegen de ingestelde vordering verweer dient te voeren.
Wij geven U dan ook in overweging hiertoe te besluiten door vast
stelling van het hierna afgedrukte ontwerp-besluit
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A.M. van der Meulen, Burgemeester.
T. Bakker, Secretaris.
Verzonden 11 Januari 1956.