- 4 - Artikel XVI. Van artikel 165 wordt de tekst vervangen door: 1 Buitenwanden - voor zover geen fundamentmuren zijnde - van tot bewo ning bestemde gebouwen moeten een warmteweerstand R, als bedoeld in NEN 1068, uitgave 1964» hebben van ten minste 1,29 m K/W. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op buitenwanden van aangebouwde bergingen en garages, mits de gezamenlijke warmteweerstand van de buitenwand van de berging of garage en de scheidingswand tus sen de woning en de berging of garage ten minste 1,12 m2 K/W is. 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 moeten wanden die een woning of een wooneenheid scheiden van een berging, een garage of een niet tot een woning of een wooneenheid behorende besloten ruimte, een warmteweer stand R, als bedoeld in NEN 1068, uitgave 1964hebben van ten minste 0,52 m2 K/W. 3. Spouwen van woningscheidende spouwwanden moeten ter plaatse van de aansluiting aan buitenwanden en daken zijn afgesloten. Artikel XVII. Van artikel 176 wordt het vierde lid vervangen door: 4. Van vloeren van tot bewoning bestemde gebouwen mag de bijdrage tot de brandvoortplanting, als bedoeld in NEN 3883» uitgave 1975» van het oppervlak aan de bovenzijde niet meer bedragen dan volgens klas se 4 Artikel XVIII. Van artikel 178 wordt de tekst vervangen door: 1Vloeren die ruimten van tot bewoning bestemde gebouwen scheiden van de buitenlucht, moeten een warmteweerstand R, als bedoeld in NEN 1068, uitgave 1984» hebben van ten minste 1,29 K/W 2. Vloeren van tot bewoning bestemde gebouwen die gelegen zijn boven een kelder, een berging, een garage of een niet tot een woning of een wooneenheid behorende besloten ruimte, moeten een warmteweerstand R, als bedoeld in NEN 1068, uitgave 19^4» hebben van ten minste 0,52 m2 K/W. 3. Vloeren van tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover niet vallende onder lid 1, die deel uitmaken van de onderbegrenzing van een gebouw, moeten een warmteweerstand R, als bedoeld in NEN 1068, uitgave 1984» hebben van ten minste 0.26 m2 K/W. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op keldervloeren. 4» Bij de beoordeling van de in dit artikel genoemde warmteweerstanden mogen plafonds en dekvloeren worden meegerekend. Artikel XIX. I. Van artikel 183 wordt het opschrift vervangen door: Besloten ruimten onder de laagste vloer van een gebouw. II. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1 geplaatst; toegevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidende: 2. Als nadere eis kan worden gesteld dat besloten ruimten onder de laagste vloer van een gebouw een hoogte moeten hebben van ten minste 0,50 m, indien zich onder die vloer leidingen of kanalen bevinden waarvan de bereikbaarheid ten behoeve van onderhoud en vervanging moet zijn verzekerd. Artikel XX. Van artikel 188 wordt de tekst vervangen door: 1. Daken van tot bewoning bestemde gebouwen moeten een warmteweerstand R, als bedoeld in NEN 1068, uitgave 1964, hebben van ten minste 1,29 m2 K/W. 2. Indien zich onmiddellijk onder het dak een bergzolder of loze kap- ruimte bevindt, dient de gezamenlijke warmteweerstand van het dak, de bergzolder of loze kapruimte en de vloer van deze bergzolder of loze kapruimte te voldoen aan de in lid 1 geëiste warmteweer stand. 3. Bij de beoordeling van de in de vorige leden bedoelde warmteweer standen mogen plafonds en beschietingen worden meegerekend. 4- Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 voor da ken van uitbouwen als bedoeld in artikel 106, indien deze zijn voor zien van een" afscheiding van de kamer of de keuken, waarvan zij een uitbouw zijn. Artikel xxt. Van artikel 200 worden het opschrift en de tekst vervangen door: Beperking van warmteverliezen door deuren en ramen. 1. Deuren en ramen in buitenwanden van woningen moeten voldoen aan het bepaalde in NEN 1068, uitgave 1964» onder 2.2, met betrekking tot: a. de klasse "goed" in de hoofdwoonkamer, de keuken en de met deze ruimten in open verbinding staande ruimten; b. de klasse "voldoende" in de overige ruimten. 2. Deuren en ramen in buitenwanden van wooneenheden moeten voldoen aan het bepaalde in NEN 1068, uitgave 1964onder 2.2, met betrekking tot de klasse "goed". 3. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan deuren en ramen in buitenwan den van voor het verblijf van mensen bestemde gebouwen met betrekking tot: - het warmte-isolerend vermogen; - de beperking van de glasoppervlakte; - de tochtdichtheid van beweegbare ramen en deuren, indien deze deuren en ramen meer dan normaal zijn blootgesteld aan de invloed van wind, mits door die eisen het doeltreffend gebruik van het gebouw niet wordt belemmerd. Artikel XXII. Van artikel 207 wordt de tekst vervangen door: 1. Trappen in tot bewoning bestemde gebouwen die toegang geven tot meer dan één woning of wooneenheid of tot een gemeenschappelijke ruimte, moeten onbrandbaar zijn. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid, indien geen der wo ningen of wooneenheden waartoe de trap toegang geeft een meer dan 5 m boven peil gelegen vloer van de hoofdwoonkamer heeft, mits van de trap de bijdrage tot brandvoortplanting, als bedoeld in NEN 3883, uit gave 1975» niet meer bedraagt dan volgens klasse 4» 2. Gemeenschappelijke trappen in tot bewoning bestemde gebouwen moeten een brandwerendheid hebben die voldoet aan tabel 3» 3. Trapbordessen moeten aan dezelfde eisen van brandveiligheid voldoen als de trappen waarbij ze behoren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1979 | | pagina 158