3. Rookkanalen moeten zodanig zijn ingericht dat ze goed kunnen worden
gereinigd.
4* Stookgaten in rookkanalen van tot bewoning bestemde gebouwen moeten
zyn voorzien van een doeltreffende nisbus.
Aan dit voorschrift wordt geacht te zijn voldaan, indien de nisbus
voldoet aan NEN 1778, uitgave 1965of, indien een verstelbare nis
bus wordt gebruikt, aan REN 1776uitgave 1965
5. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 4.
Artikel XXVT.
Van artikel 214 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Samenstelling van wanden van rookkanalen.
1. Wanden van rookkanalen moeten zodanig zijn samengesteld, dat ze:
a. onbrandbaar zijn;
b. duurzaam bestand zijn tegen rookgassen met een temperatuur van
250°C;
c. voldoende dicht zijn;
d. voldoende bestand zijn tegen mechanische beschadiging.
2. De wand van een rookkanaal moet een brandwerendheid hebben die ten
minste gelijk is aan de helft van de brandwerendheid die vereist is
voor de wand of de vloer waar het kanaal doorheen wordt gevoerd,
doch met een minimum van 30 minuten.
3. In wanden van gecombineerde rookkanalen mogen geen stootvoegen voor
komen.
4. Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de brandwerend
heid van wanden van rookkanalen, indien die kanalen door ruimten met
hoge vuurbelasting gaan.
5. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 2 voor bedrijfs-
schoorstenen indien daartegen geen bezwaar bestaat in verband met de
omstandigheden waaronder het kanaal wordt toegepast.
Artikel XXVII.
Van artikel 215 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Uitvoering van wanden van rookkanalen in metselwerk.
Rookkanalen, uitgevoerd in metselwerk, moeten geheel in metselverband
zijn opgetrokken.
Artikel XXVIII.
Van artikel 216 wordt de tekst vervangen door:
1In wanden van rookkanalen mag geen hout of ander brandbaar materiaal
aanwezig zijn.
2. Brandbaar materiaal mag niet zodanig zijn aangebracht, dat het door de
hitte van het stooktoestel tot ontbranding komt.
3. Houten balken nabij rookkanalen moeten zodanig zijn aangebracht of gera-
veeld dat er tussen het hout en de buitenkant van de wand van het rook
kanaal een ruimte van ten minste 50 mm aanwezig is.
4. Loze kanaalgedeelten van rookkanalen moeten ter plaatse van elke balk
laag of vloer zijn gedicht.
5. Het stookgat van een rookkanaal moet in een ruimte, waarvan het pla
fond of de bovengelegen vloer uit brandbaar materiaal bestaat, ten
minste 0,50 m onder dat plafond of die vloer zijn gelegen.
- 11 -
6. Kappen en andere afdekkingen van uitmondingen van rookkanalen moeten
van onbrandbaar materiaal zijn.
7. De vloer ter plaatse van een stookgat, dat zich op minder dan 1 m bo
ven die vloer bevindt, moet, aansluitend tegen de wand ter breedte van
ten minste 0,60 m en reikende tot ten minste 0,60 m vóór het stookgat,
uit onbrandbaar materiaal bestaan.
8. Binnen een afstand van 0,30 m vanaf een stookgat mag slechts onbrand
baar materiaal zijn toegepast.
9. Rookkanalen van open haarden moeten van een vonkenvanger zijn voorzien.
10. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de constructie van open haarden
in verband met de brandveiligheid.
Artikel XXIX.
Van artikel 218 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Verloop en doorsnede van gasafvoerkanalen.
1Gasaf voerkanalen voor natuurlijke afvoer van verbrandingsgassen moeten
een verticaal verloop hebben.
Niet van toepassing is deze eis op gasafvoerkanalen die geen deel uit
maken van gecombineerde gasafvoerkanalen alsmede op het hoofdkanaal
van een gecombineerd gasafvoerkanaal boven de uitmonding van het^boven-
ste nevenkanaal, mits de versleping geen grotere afwijking dan 30 van
de verticaal heeft.
2. In de in lid 1 bedoelde gasaf voerkanalen mogen geen plotselinge verwij
dingen of vernauwingen voorkomen. De uitmonding van een nevenkanaal in
een hoofdkanaal moet een vloeiend verloop hebben.
3. De doorsnede van gasafvoerkanalen die geen deel uitmaken van gecombi
neerde gasafvoerkanalen moet ten minste 1,5 dm bedragen, met dien ver
stande dat de doorsnede 1,2 dm2 mag bedragen bij gladde uitvoering van
de wanden en ronde vorm van de doorsnede.
De kleinste afmeting van de doorsnede mag niet kleiner zijn dan 100 mm
en niet kleiner dan 13 van de grootste afmeting.
4. Het hoofdkanaal van gecombineerde gasafvoerkanalen moet direct boven
de uitmonding van een nevenkanaal een doorsnede hebben van ten minste
n dm2. Hierin is n het aantal nevenkanalen dat beneden de beschouwde
doorsnede in het hoofdkanaal uitmondt.
Het hoofdkanaal mag nergens nauwer zijn dan een nevenkanaal. De door
snede van het deel van het hoofdkanaal, waarin zich een aansluitgele-
genheid voor de afvoergassen van een gastoestel bevindt, mag niet min
der dan 1,5 dm2 bedragen.
5. De doorsnede van een nevenkanaal van gecombineerde gasafvoerkanalen
moet ten minste 1 dm2 bedragen.
6. Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot:
a. het verloop en de doorsnede van gasafvoerkanalen, indien de ver
brandingsgassen mechanisch worden afgevoerd;
b. de beperking van geluidhinder, indien de verbrandingsgassen mecha
nisch worden afgevoerd;
c. de doorsnede van gasaf voerkanalen voor natuurlijke afvoer van ver
brandingsgassen, indien de belasting van de er op aangesloten toe
stellen daartoe aanleiding geeft.
Bij het stellen van de onder a. en cbedoelde nadere eisen wordt NEN
1078, uitgave 1976, als richtlijn aangehouden.