- 14 -
vrije uilmonding
figuur 13
24
Figuur 14. Plaats van uitmonding van gasafvoerkanalen ten opzichte van nabijgelegen
gebouwen in verband met de goede werking. »"'Jl,nigen
Artikel XXXI.
Van artikel 220 wordt de tekst vervangen door:
1Van gastoestellen met gesloten verbrandingsruimte mag de uitmonding
van de afvoer voor verbrandingsgassen in een naar de weg gekeerde
buitenwand niet lager zijn gelegen van 2 m boven de hoogte van de weg(
indien de afstand van de buitenwand tot het verharde deel van de weg
minder dan 0,50 m bedraagt.
Galerijen en hellingbanen worden voor de toepassing van dit voorschrif
gelijkgesteld met een weg.
Niet van toepassing is het hierboven bepaalde op uitmondingen die va»
een doeltreffende afscherming zijn voorzien.
2. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de plaats van uitmonding van
gastoestellen met gesloten verbrandingsruimte om te voorkomen dat ver
brandingsgassen een woning of wooneenheid kunnen binnendringen.
Bij het stellen van de in dit lid bedoelde nadere eisen wordt NEN 1078'
1976, als richtlijn aangehouden.
- 15 -
Artikel XXXII.
Van artikel 221 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Inrichting van gasafvoerkanalen.
1. Gasafvoerkanalen bestemd voor de natuurlijke afvoer van verbrandings
gassen, die geen deel uitmaken van gecombineerde gasafvoerkanalen,
mogen alleen aansluitgelegenheid bevatten voor:
a. in één ruimte opgestelde gastoestellen;
b. in verschillende ruimten van een woning of wooneenheid opgestelde
gastoestellen, mits alle beweegbare ramen, buitendeuren en venti-
latie-openingen ten behoeve van die ruimten aan één gevel zijn ge
legen.
2. Gecombineerde gasafvoerkanalen bestemd voor de natuurlijke afvoer van
verbrandingsgassen moeten aan de volgende eisen voldoen:
a. op het hoofdkanaal mogen niet meer dan vijf nevenkanalen aansluiten,
waarbij het hoogteverschil tussen de laagste en de hoogste aanslui
ting niet meer dan 16 m mag zijn;
b. elk nevenkanaal mag slechts een aansluitgelegenheid hebben voor in
één ruimte opgestelde gastoestellen;
c. indien in het hoofdkanaal een aansluitgelegenheid voorkomt, moet
deze ten minste 2 m beneden de laagste uitmonding van een nevenka
naal in het hoofdkanaal zijn gelegen. Deze aansluitgelegenheid mag
slechts dienen voor in één ruimte opgestelde gastoestellen;
d. het hoogteverschil tussen de bovenzijde van een aansluitgelegenheid
in een nevenkanaal en de bovenzijde van de uitmonding van dat kanaal
in het hoofdkanaal moet ten minste 2 m zijn;
e. de verticale afstand tussen uitmondingen van nevenkanalen in het
hoofdkanaal moet ten minste 0,50 m bedragen, tenzij het nevenkanaal
ter plaatse van de uitmonding ten hoogste 45° van de verticaal af
wijkt
5. Indien van een gecombineerd gasafvoerkanaal de verbrandingsgassen me
chanisch worden afgezogen, moet een doeltreffende voorziening aanwe
zig zijn die de veiligheid waarborgt bij storing in de mechanische afvoer.
4« Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de inrichting van al dan niet
gecombineerde gasafvoerkanalen bestemd voor de mechanische afvoer van
verbrandingsgassen
5. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1, onder a.,
voor gasafvoerkanalen, die zodanig zijn ingericht dat voldoende waar
borgen bestaan dat geen gassen uit het kanaal in de aangesloten ruim
ten kunnen binnenstromen.
Artikel XXXIII.
Van artikel 222 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Samenstelling van gasafvoerkanalen.
1. Wanden van gasafvoerkanalen moeten zodanig zijn samengesteld dat ze:
a. onbrandbaar zijn;
b. duurzaam bestand zijn tegen afvoergassen met een temperatuur van
250°C;
c. voldoende dicht zijn;
d. voldoende bestand zijn tegen mechanische beschadiging.
2. De wand van een gasafvoerkanaal moet een brandwerendheid hebben die
ten minste gelijk is aan de helft van de brandwerendheid die vereist
is voor de wand of de vloer waar het kanaal doorheen wordt gevoerd,
doch met een minimum van 30 minuten.