Preadvies met betrekking tot een brief van de heer W.J.H. Drent betref
fende het niet verlenen van een bedrijfsvergunning als bedoeld in de Wet
Autovervoer Personen.
Bijlage nr. 397 Leeuwarden, 6 september 1979-
Aan de Gemeenteraad.
Bij brief van 15 augustus 1979 heeft de heer W.J.H. Drent zich tot
U gericht met een aantal bezwaren tegen de procedure welke heeft plaats
gevonden met betrekking tot zijn verzoek om een bedrijfsvergunning als
bedoeld in de Wet Autovervoer Personen.
Tevens heeft betrokkene U verzocht hem alsnog een dergelijke vergunning
te verlenen. Met betrekking tot deze brief brengen wij het volgende onder
Uw aandacht.
Op het verzoek van 9 november 1976 van betrokkene om hem een bedrijfs-
vergunning te verlenen hebben wij op 11 januari 1977 afwijzend beschikt.
Wij hebben daarbij overwogen dat een redelijke en duurzame voorziening in
de behoefte aan taxi's het best gewaarborgd is wanneer uitbreidingen van
het taxi-bestand in Leeuwarden plaatsvinden bij de sinds 1970 werkende
Leeuwarder Taxicentrale en dat in deze centrale werkzame ondernemers in
het verleden niet geschroomd hebben het initiatief te nemen tot uitbreiding
van hun wagenpark. Bovendien was naar onze mening niet komen vast te staan,
dat bij het destijds in gebruik zijnde aantal taxi's onaanvaardbare vertra
ging in de dienstverlening optrad.
Tegen deze afwijzende beschikking is de heer Drent bij brief van 28
februari 1977 in beroep gegaan, daarbij in hoofdzaak aanvoerende, dat er
geregeld lange wachttijden bij het taxivervoer zouden voorkomen en dat hem
ongevraagd diverse schriftelijke klachten omtrent dit vervoer terhand wa
ren gesteld. Het beroepschrift is op 28 september 1977 door een kamer uit
Gedeputeerde Staten van Friesland behandeld. Daarbij is naar aanleiding
van een rapport van de verkeerspolitie en een advies van de Rijksverkeers
inspectie naar voren gekomen dat de heer Drent niet aannemelijk heeft kunnen
maken dat er van lange wachttijden en storingen in het taxivervoer in
Leeuwarden sprake is. Ter zitting heeft de heer Drent een groot aantal
schriftelijke klachten met betrekking tot het taxivervoer in Leeuwarden
aan Gedeputeerde Staten overgelegd. Nog afgezien van het feit, dat het uit
een oogpunt van een juiste procedure geen aanbeveling verdient ter zitting
uitgebreide stukken uit te reiken, is gebleken, dat het hier niet, zoals
aangekondigd, g.ing om ongevraagde aan de heer Drent toegezonden klachten.
Deze klachten bleken te zijn ingediend naar aanleiding van een door de
heer Drent geplaatste advertentie dan wel aan de heer Drent te zijn over
handigd op aandrang van de heer Drent zelf. Bij besluit van 3 januari 1978
werd het beroep van de heer Drent ongegrond verklaard.
Op 30 januari 1978 heeft de heer Drent beroep tegen de beslissing van
Gedeputeerde Staten ingesteld bij de afdeling Rechtspraak van de Raad van
State. Vanaf 23 januari daaraan voorafgaande begon een groot aantal klach
ten over de taxicentrale bij ons college binnen te stromen. Al deze klachten
zijn door de heer Drent bij de Raad van State in het geding gebracht. Wij
hebben naar een aantal van deze klachten een onderzoek doen instellen.
Daaruit is gebleken, dat alle onderzochte klachten inderdaad waren ingediend
op verzoek van de heer Drent en waren ingegeven door de wens van de heer
Drent een eigen bedrijfje te stichten of door de wens van de aandrang van
de heer Drent verlost te zijn.