-iü-
Ten behoeve van dit Friese onderzoek kan ten aanzien van de situatie in de
Regio Leeuwarden het volgende cijfer worden gegeven. Van de in 1978
(1 april t/m 31 december) door de Indicatiecommissie Regio Leeuwarden on
derzochte bejaarden (op jaarbasis 890 personen) kwam 63,1% voor opname in
een bejaardenoord in aanmerking (totaal 571 personen). Op jaarbasis dienden
derhalve 571 bejaarden te worden opgenomen. Dit is 2,9% van het aantal thuis
wonende bejaarden in de Regio Leeuwarden, exclusief Harlingen. In de eerste
twee kwartalen in 1979 kwam 52,6% van de geïndiceerde bejaarden voor opname
in aanmerking (totaal op jaarbasis 50^ personen). Dit is 2,6% van het aantal
thuiswonende bejaarden, exclusief Harlingen.
Indien het percentage verzorgingsplaatsen 7% zou bedragen, zou dit bete
kenen, dat de bezetting van de bejaardenoorden elke twee tot twee en een half
jaar in zijn geheel zou moeten worden vernieuwd.
Het is niet de bedoeling met deze cijfers aan te geven welke norm voor de
Regio Leeuwarden zou moeten gelden. De cijfers vormen echter wel een indi
catie, dat de 7% norm een twijfelachtige norm is. Een planning van bejaarden
oorden op een dergelijke basis moet, landelijk beleid ten spijt, worden
afgewezen
Dit geldt te meer, nu het percentage bejaardenwoningen Van 25% lang niet
wordt gehaald. Het percentage voor de Regio bedraagt .15%, terwijl daarbij
ook alle bejaardenwoningen zonder alarmeringsvoorzicningen nog zijn meege
rekend. Verwezen zij naar het overzicht bejaardenwoningen in de Regio
Leeuwarden, opgenomen in bijlage k bij dit commentaar. Ook de extra-murale
zorg is verre van optimaal, mee tengevolge van landelijke bezuinigingen,
zoals op het terrein van de gezinsverzorging, die veel bejaardenuren
heeft moeten inleveren. Een overzicht van de warme maaltijd-verstrekking
in de Regio is opgenomen in bijlage 5 bij dit commentaar.
-il-
De kwaliteit van de beschikbare verzorqinqsplaatsen
Naast het te verwachten aantal bejaarden in 1985 en de toepassing van de
7 norm hanteert de Nota planning bejaardenoorden als derde uitgangs
punt de kwaliteit van de beschikbare verzorgingsplaatsen.
Wanneer het aantal plaatsen moet worden verminderd, ligt het voor de hand
in eerste instantie de kwalitatief slechte verzorgingsplaatsen op te
heffen en vervolgens de kwalitatief matige. In zoverre wordt het uit
gangspunt van de Nota onderschreven.
In het voorgaande is echter reeds de conclusie getrokken, dat het on
verantwoord is om vooruitlopend op een gedegen Fries onderzoek naar het
noodzakelijk percentage verzorgingsplaatsen nu reeds plaatsen te gaan
opheffen.
Deze conclusie veronderstelt, dat m.b.t. de slechte en matige verzorgings
plaatsen voorzieningen worden getroffen, in afwachting van de resultaten
van het onderzoek.
Modernisering en vervanging van alle slechte en matige verzorgingsplaatsen
zou met zich meebrengen, dat het huidige percentage van ruim 10 verzor
gingsplaatsen voor vele jaren vastligt. Gezien de eerste gegevens van de
Indicatiecommissie Regio Leeuwarden is dat geen probleem, aangezien 10
dan reeds een minimum is. Om echter tijdig op een mogelijk teruglopen
van dit percentage te kunnen inspelen lijkt het wenselijk om in de over
gangsperiode, gedurende welke het onderzoek wordt verricht, alleen de
slechte verzorgingsplaatsen en eventueel een gering deel van de matige
verzorgingsplaatsen te moderniseren of te vervangen en de overblijvende
matige verzorgingsplaatsen nog een aantal jaren aan te houden.
Daarmee is er enige tijd om gefundeerd te beoordelen of de overblijvende
verzorgingsplaatsen alsnog kunnen worden opgeheven of ook kunnen worden
gemoderniseerd of vervangen.