Stadsverwarming
Bijlage no. 43 Leeuwarden, 17 januari 1980.
Aan de Gemeenteraad.
Op 20 februari en 3 april 1978 is de aanleg van stadsverwarming in
Camminghaburen en enkele bestaande wijken in de Raad aan de orde geweest.
Hoewel stadsverwarming in principe werd aanvaard waren de onduidelijkheden
met betrekking tot vooral de financiële aspecten van stadsverwarming, als
mede de noodzaak om op zeer korte termijn met de woningbouw in Cammingha
buren aan te vangen, de reden voor het besluit van de Raad van 3 april 1978
om niet tot stadsverwarming over te gaan.
Het systeem van stadsverwarming is sindsdien in de belangstelling blij
ven staan, mede door de vrij grote energiebesparing die daarmee kan worden
verkregen.
Het plan van 1978 voorzag in stadsverwarming in combinatie met de pro
ductie van elektriciteit. Daartoe dienden dieselgasmotoren te worden ge
bouwd in de P.E.B.-centrale aan de Kanaalweg; voor de opwekking van die elek
triciteit was uiteraard weer brandstof nodig. Een andere mogelijkheid voor
de produktie van warm water is gebruik te maken van reeds bestaande warmte
bronnen, zoals een vuilverbrandingsinstallatie. Het voordeel daarvan is,
dat een zeer wezenlijke energiebesparing wordt verkregen.
Nadat de K.E.M.A. een studie had verricht naar de algemene problema
tiek van inschakeling van vuilverbrandingsinstallaties bij stadsverwarmings
projecten heeft de N.V. Prigas, in overleg met ons, de K.E.M.A. verzocht
rapport uit te brengen omtrent de mogelijkheid de warmte van de gemeente
lijke verbrandingsinstallatie aan de Greunsweg te benutten voor stadsver
warming in dat deel van Camminghaburen waar dat nog kan worden toegepast
en voor de reeds bestaande woningen die ook eerder in de beschouwingen wa
ren betrokken. Dit rapport bevat de eerste verkennende fase en zal, indien
in principe tot stadsverwarming op de voorgestelde wijze wordt besloten,
worden gevolgd door een verdere uitdieping van de technische en economische
aspecten. De K.E.M.A. is intussen wel tot conclusie gekomen, dat stadsver
warming in Leeuwarden technisch uitvoerbaar is en dat daarmee aan de gebrui
ker een comfort wordt verschaft, dat minstens gelijkwaardig is aan dat bij
gebruik van een individuele c.v.-installatie.
Het thans voorliggende plan is voor de gebruikers niet wezenlijk anders
dan het plan van 1978. Alleen de wijze waarop de warmte in hoofdzaak wordt
verkregen is verschillend. Voor de algemene aspecten van stadsverwarming
mogen wij dan ook verwijzen naar ons voorstel van 9 februari 1978, bijlage
no. 45.
Voorts delen wij nog het volgende mede.
Technische aspecten
Het rapport gaat er van uit, dat bij de vuilverbrandingsinstallatie een derde
oven zal worden bijgebouwd. Er zijn thans twee ovens aanwezig, terwijl het
gebouw ruimte heeft voor drie ovens. Eerst dient dan de derde oven te worden
gebouwd, voorzien van de mogelijkheid van inschakeling bij stadsverwarming,
waarna achtereenvolgens de twee andere ovens voor stadsverwarming moeten
worden omgebouwd. Het gebruik van drie ovens betekent uiteraard tevens dat
er een voldoende hoeveelheid vuil moet worden aangevoerd om de verei ste warm
te te leveren. In dit verband merken wij op, dat de voor 1980 geraamde hoe
veelheid vuil 50*000 ton bedraagt, terwijl het rapport voor het jaar 1986 uit
gaat van 100.000 ton, met daarna een jaarlijkse toename met 2% tot 120.000
ton in 1996 bij volcontinu bedrijf.Het is ons bekend, dat in het kader van
de plannen voor een provinciale regeling voor de verwerking van vuil even
eens wordt gedacht aan de bouw van een derde verbrandingsoven in Leeuwarden.