- 20 - De commissie welstandszorg zal dan met name zorg moeten dragen voor de onderlinge coördinatie, initiatieven nemen tot en adviseren over algemene aspecten van het welstandsbeleid en het forum zijn waar geadviseerd wordt over plannen, die van zodanige importantie en omvang zijn, dat ze niet in een van (sub-) commissies afgedaan kunnen worden. De vraag in welke (sub-) commissie de commissie welstandszorg kan worden opgedeeld is op tweeërlei wijze te benaderen. In de eerste plaats kan gedacht worden aan een functionele,objectsgewijze opdeling (monumen ten en andere objecten) en in de tweede plaats aan een territoriale splitsing (binnenstad, overige stadswijken, buitengebied). Gelet op het feit dat de binnenstad van Leeuwarden binnen afzienbare tijd formeel zal worden aangewezen als beschermd stadsgezicht en gelet op het feit, dat de nodige deskundigheid aangetrokken moet worden lijkt een combinatie van beide mogelijkheden het meest voor de hand liggen. De commissie welstandszorg wordt dan opgedeeld in de volgende (sub-) commissies 1. sub-commissie A, die bovengeschetste taak krijgt met betrekking tot de niet-monumtenten en plannen die geen betrekking hebben op de binnen stad 2. sub-commissie B, wier taak zich uitstrekt tot de gehele binnenstad er de monumtenten buiten de binnenstad. De taak van deze (sub-) commissie is meer dan alleen welstandsbeoordeling en kan vergeleken worden met die van de huidige werkgroep monumentenzorg. Deze werkgroep zal in deze conceptie dan ook verdwijnen. Opneming van de commissie monumentenzorg in de commissie welstandszorg is niet wenselijk, omdat de taken van beide commissies toch wezenlijk van el kaar verschillen. De taak van de commissie welstandszorg is veeleer gericht op de "technische" voorbereiding van een beslissing, terwijl de taak van de commissie monumentenzorg bestuurlijk van aard is. In deze constructie wordt er van uit gegaan dat de commissie monumenten zorg als adviescommissie t.b.v. het college zich in toekomst nog min der dan thans richt op welstandsbeoordeling, maar daarentegen met name op de bestuurlijke/beleidsmatige aspecten van de monumentenzorg. De bovengeschetste organisatie is uit te breiden al naar gelang de behoefte. Denkbaar is bijvoorbeeld, dat er ook een sub-commissie C wordt ingesteld die zich richt op het landelijke buitengebied. Voorshands wordt hier echter niet vanuit gegaan, omdat de nadruk toch dui delijk ligt op de stedelijke bebouwing. In de daarvoor in aanmerking komende gevallen verdient daarom een ad hoc in te schakelen deskundige de voorkeur. De bovengenoemde (sub-) commissie kan ingeschakeld worden voor alle zaken, die thans reeds aan de welstandsadviescommissie in haar geheel zijn opgedragen, derhalve ook voor het geven van adviezen omtrent het slopen en het verlenen van reclamevergunningen. Denkbaar is dat binnen de (sub-) commissies de afspraak wordt ge maakt dat kleine en eenvoudige aanvragen in klein comité (bijv. de voor zitter en de secretaris van de betreffende commissie) worden afgedaan. Dit zal evenwel in de praktijk moeten groeien en zich ontwikkelen. 3.9. Samenstelling van de commissie. In de raad van 28 augustus 1978 (bijlage nr. 307) is besloten de Verordening regelende het welstandstoezicht voor wat betreft de samen stelling van de commissie te wijzigen in die zin, dat er van de zeven leden ten hoogste vijf bouwkundige dienen te zijn. Voordien tfas bepaald dat vijf leden bouwkundige moesten zijn. - 21 - De wijziging is ingegeven door de gedachte dat hierdoor de mogelijkheid ontstaat uit een bredere kring van deskundigen leden aan te zoeken en wordt benadrukt dat welstand meer aspecten in zich heeft dan zuiver bouwkundige. Met deze wijziging is ingespeeld op de bijsturing van het welstands beleid, zoals in deze nota omschreven. Immers, het zal duidelijk zijn, dat deze bijsturing eveneens consequenties heeft voor de samenstelling van de commissie, zowel qua aantal als ook qua diversiteit van deskundig heid. Het bouwkundig element blijft weliswaar een belangrijke factor bij de keuze, maar daarnaast zal er behoefte zijn aan leden die uit een an dere discipline afkomstig zijn. In dit verband moet met name gedacht worden aan de sub-commissie B. Denkbaar is dat de Rijksdienst voor Monumentenzorg wordt uitgenodigd haar rayonarchitect zitting te doen nemen in de nieuwe commissie welstands zorg. Thans participeert deze functionaris in de werkgroep monumentenzorg. Daarnaast zal uiteraard bij het aantrekken van leden met een bouw kundige achtergrond ook rekening gehouden moeten worden met de in deze discipline opgedane specialiteit. Bij de bemanning van de (sub-) commis sie B zal veeleer gedacht worden aan een bouwkundige met monumentale be langstelling en ervaring, terwijl bij de (sub-) commissie A dit aspect minder of in het geheel niet weegt. Verder zal aandacht geschonken worden aan de stedebouwkundige in breng. Indien de gedachte ontwikkeling gerealiseerd wordt is het wende- lij k naast het reeds bestaande adviseurschap van de directeur stedebouw/ bouwkunde een of meer leden aan te trekken, met een stedebouwkundige achtergrond In 3.8 is reeds gememoreerd dat het wenselijk zal kunnen zijn een beroep te doen op een landschap- c.q. groendeskundigeDe vraag of dit moet worden gegoten in een normaal of een ad hoc-lidmaatschap zal nader onderzocht worden en mede afhankelijk zijn van de behoefte aan een der gelijke deskundige. Tenslotte verdient het aanbeveling ook "de gebruiker" meer te be trekken bij de welstandszorg. Door het systeem van project- en contact groepen hebben de burgers weliswaar invloed op de totstandkoming van met name de stebouwkundige structuren en de inrichting van de buitenomgeving, doch dit mag niet gelijkgesteld worden aan participatie in de welstands zorg. In feite zijn de in overleg met de contactgroepen ontworpen plan nen te vergelijken met de andere ontwerpen, die door middel van de wel standstoetsing aan een contra-expertise worden onderworpen. Bij die toetsing zelf kan de "gebruiker" ook ingeschakeld worden, zij het dat deze als groep abstract en diffuus is. Dit is de reden waarom gebruik moet worden gemaakt van een representant, die aanbevolen wordt door een organisatie die de belangen van de gebruikers placht te bepleiten. Als- zodanig kan de Vrouwenadviescommissie worden aangemerkt. Voor de goede orde moet hier echter wel opgemerkt worden, dat er vanuit gegaan wordt, dat de voorzitter en de secretaris in alle sub commissies dezelfden zullen zijn. Evenzeer is het denkbaar dat er leden zijn die op grond van hun deskundigheid in meer dan één sub-commissie zitting hebben. Het deeluitmaken van meerdere sub-commissies geldt ook voor de vaste adviseursin casu de directeur Stedebouw/Bouwkunde van de D.S.O. (zie boven) en de directeur Bouw- en Woningtoezicht (zie 3.10). Deze personele combinatie is wenselijk en geboden om te voorkomen dat de verschillende subcommissies teveel een eigen beleid gaan voeren dat afwijkt van het algemeen wenselijk geacht welstandsbeleid in onze gemeente. De coördinatie tussen de verschillende onderdelen is op deze manier gewaarborgd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1980 | | pagina 245