er belang bij heeft, dat alles gedaan wordt om die omgeving ook qua wel
stand te bevorderen en in stand te houden, heeft ertoe geleid, dat veel tijd
en mankracht wordt besteed aan het verzamelen van documentatie, inrichting
van een foto- en diacarthoteek, overtuiging en voorlichting.
Het in de praktijk brengen van deze filosofie heeft volgens de vertegenwoor
digers van het Oversticht geleid tot een acceptatie en waardering van het
welstandstoezicht in brede kring.
4-.2. Toepasbaarheid voor Leeuwarden.
Uiteraard is het Oversticht ook het product van z'n eigen ontwikkeling
en afgestemd op plaatselijke en regionale behoeften en situaties. Het is
dan ook niet zonder meer te copiëren voor de Friese c.q. Leeuwarder situatie.
Inhoudelijk gezien bevat het functioneren van deze organisatie veel elementen
die aanspreken en rechtdoen aan de huidige ontwikkelingen en opvattingen.
Dit geldt met name ten aanzien van de totaalvisie en het overtuigingskarak
ter, door middel van voorlichting en motivering van de adviezen.
Elementen die eveneens toepasbaar zijn bij de Leeuwarder welstandstaak
Dit is naar wordt gehoopt in voldoende mate in het voorgaande uiteengezet
en aangetoond. Elementen die ook terug te vinden zijn bij de Provinciale
Friesche Schoonheidscommissie nieuwe stijl, zoals in hoofdstuk 5 zal worden
aangetoond. Inhoudelijk derhalve een leerschool voor anderen, die organisa
torisch vertaald moet worden binnen de plaatselijke situatie en wenselijkheid,
In de Inleiding is reeds gememoreerd, dat een van de redenen om
deze nota te maken het verschijnen van het rapport "Welstandszorg in Fries
land" vervolgnota) is. Een van de in dit rapport gedane aanbevelingen
is het verzoek aan Leeuwarden om zich bij het provinciale welstands
instituut nieuwe stijl aan te sluiten. De motivatie van dit verzoek vloeit
voort uit het voornemen een gemeenschappelijk welstandsbeleid in de ruimste
zin in de provincie Friesland te voeren.
Bij de beoordeling van het verzoek tot aansluiting moet een tweetal
aspecten in ogenschouw worden genomen, te weten:
a. de principiële vraag welke plaats de welstandszorg moet innemen en
de uitwerking daarvan in genoemde rapporten;
b. de practische vraag of aansluiting gewenst c.q. noodzakelijk is.
Ad a.
In hoofdstuk 3 is uiteengezet wat de plaats en de taak van het wel
standstoezicht zullen moeten zijn. In deze visie moet het welstandstoezicht
-meer dan thans het geval is- een integrerend onderdeel zijn van het totale
ruimtelijk ordeningsgebeuren. Al naar gelang de concrete invulling dichterbij
komt, des te intensiever wordt de rol van dat welstandstoezicht. Is de taak
bij de stedebouwkundige ontwerpfase nog gering en min of meer abstract, bij
het bouwen zelf wordt dit meer voelbaar en concreet. In deze fase zal het
welstandstoezicht er op moeten toezien dat de in de planfase vastgestelde
uitgangspunten en de intenties van het stedebouwkundige plan worden gerea
liseerd.
Het maken en vaststellen van structuur- en bestemmingsplannen, alsmede
de inrichting en het functioneren van de omgeving en de gehele procedure
rondom het aanvragen van bouwvergunningen is in de eerste plaats een ge
meentelijke taak. Deze taak vormt dan ook een van de beleidsterreinen van
die gemeentelijke overheid. Om dit beleid naar eigen inzicht- zij het
binnen de van hogerhand gestelde grenzen- te kunnen voeren is het nood
zakelijk te beschikken over de daarvoor in aanmerking komende instrumenten.
Een daarvan is het welstandstoezicht.
In hoofdstuk 2 is uiteengezet, dat ook de wetgever uitgaat van de gedachte,
dat dit aspect behoort tot de autonome sfeer van de locale overheid. De
inhoudelijke taak van het welstandstoezicht, zoals voorgesteld in boven
genoemde rapporten verschilt principieel niet van die welke in de onder
havige nota uiteengezet is.
Verschil van inzicht bestaat er daarentegen op het punt van de orga
nisatie en de plaats van het toezicht/zorg. Aansluiting bij het provinciale
welstandsinstituut betekent namelijk het overdragen van een gemeentelijk
beleidsinstrument aan een buiten de direct gemeentelijke organisatie
staand instituut. Een instituut dat ook nauw verbonden is aan de provinciale
overheid. De ruimte om het welstandsaspect mede dienstbaar te maken aan het
eigen gemeentelijk beleid, wordt hierdoor geringer.
Een ander punt is, dat in het rapport Houben een gedachte wordt uit
gewerkt met betrekking tot de integratie van het welstandswerk op het vlak
van de ruimtelijke ordening. Niet de gedachte dat welstand ook op dit punt
een rol speelt, is onjuist, integendeel want ook in de in deze nota ontwikkel
de visie is dit punt naar voren gebracht, doch wel de wijze waarop dit
wordt georganiseerd. Voorgesteld wordt namelijk het welstandsinstituut
nieuwe stijl te laten deelnemen aan onder andere de advisering aan
Gedeputeerde Staten over het verlenen van verklaringen van geen bezwaar
met betrekking tot bouwaanvragen krachtens artikel 19 Wet Ruimtelijke
Ordening. Dit overleg vindt plaats in de Commissie Klein Beraad. Verwezen
wordt naar blz. 40 e.v. van de Vervolgnota.
Dit is een principieel onjuiste gang van zaken, omdat op deze
wijze een gemeentelijk adviesorgaan (wat welstandstoezicht is) over
-24-
-25-
PROVINCIALE FRIESCHE'SCHOONHEIDSCOMMISSIE NIEUWE STI3L.