- 4 -
De nadere detaillering zal plaatsvinden in het raam van de aan u
nog voor te leggen uitvoeringsplannen. Daarenboven is er een aantal
onderzoeken gaande, die de richting aan zullen geven waarlangs
het te voeren beleid zich kan ontwikkelen c.q. waaraan dat getoetst
kan worden.
De hier bedoelde onderzoeken zijn de volgende:
a. Distributie-planologisch onderzoek.
In uw vergadering van 17 september 1979 (bijlage no. 398) hebt u
hiervoor een krediet beschikbaar gesteld van 413000,Gezien
de specifieke eisen die de Interimsaldoregeling op dit punt stelt,
hebt u op 31 maart 1980 (bijlage no. 155) een aanvullend krediet
van 55.000,gevoteerd. De bedoeling hiervan is dat het aantal
telgebieden als basis voor de consumentensteekproeven nader kan
worden gedetailleerd, zodanig dat de stadsvernieuwingsgebieden
afzonderlijk kunnen worden belicht. Terecht wordt naar ons oor
deel op blz. 30 en 67 van het rapport geconcludeerd, dat onaf
hankelijk van dit onderzoek het hoofdwinkelcentrum en daarvan met-
name het kernwinkelapparaat een van de belangrijkste funkties in
de binnenstad blijft.
De resultaten zullen dan ook primair dienen om het beleid met be
trekking tot dat funktioneren, de funktie en de draagwijdte van
het winkelcentrum te onderbouwen, c.q. bij te stellen. Het
onderzoek is momenteel volop bezig en we verwachten dat eind 1980
begin 1981 de resultaten aan u kunnen worden voorgelegd.
b. Basisrioleringsplan
In zijn beslissing ten aanzien van de aanwijzing van de Schil-Oost
heeft de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de
opgevoerde kosten voor de riolering goedgekeurd onder de voorwaar
de dat op korte termijn een actueel gemeentelijk rioleringsplan
wordt uitgewerkt. Dit plan dient de instemming te krijgen van de
betreffende beheerder van de kwaliteit van het oppervlaktewater
en de regionale inspecteurs voor de milieuhygiëne. Ook het college
van Gedeputeerde Staten heeft aangedrongen op een basis-riolerings
plan. In uw vergadering van 21 april 1980 (bijlage no. 178) hebt
u ter voldoening aan deze wensen besloten tot het doen opstellen
van een nieuw basis-rioleringsplan en is hiervoor een krediet van
360.000,beschikbaar gesteld. We verwachten dat eind 1980 de
voorbereidende werkzaamheden zullen zijn afgerond en het plan u
ter vaststelling kan worden voorgelegd. De rioleringswerkzaam
heden die nog dit jaar uitgevoerd zullen worden, voldoen aan de
terzake door het college van Gedeputeerde Staten te stellen voor
waarden, die ook in het nieuwe plan dienen te worden verwerkt.
Daarenboven worden de rioleringsplannen in de stadsverniewings-
gebieden op verzoek van de minister van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne getoetst door het Rijksinstituut voor de drinkwater
voorziening.
cWelzijn
De I.S.R.-richtlijnen schrijven voor dat een uitvoeringsplan
vergezeld dient te gaan van een welzijnsplan, waarbij het gehele
welzijnsveld binnen het gebied onderwerp van beschouwing moet
zijn geweest. In ons voorstel (bijlage nr. 299) m.b.t. de
Schil-Oost constateerden wij reeds dat er een spanningsveld is
tussen enerzijds de I.S.R. en anderzijds de kaderwet specifiek
welzijn. De I.S.R. gaat namelijk uit van het wijk- of buurtgebon
den voorzieningen, terwijl de kaderwet meer de nadruk legt op de
onderlinge samenhang, en afstemming van voorzieningen in relatie
tot de doelgroepen waarvoor ze bestemd zijn en de activiteiten
waarvoor ze worden benut (funktionele planning).
Uit het nadere overleg dat hierover is gevoerd met vertegenwoordigers
van het ministerie van C.R.M. is evenwel gebleken, dat het welzijns
plan als bedoeld in de I.S.R.-richtlijnen feitelijk neerkomt op een
accommodatieplan, dat aangeeft waar en welke accommodaties op
buurt- of wijkniveau gewenst zijn. Aan deze voorwaarde kan onzes
inziens op betrekkelijk korte termijn worden voldaan, omdat hiervoor
de concept-nota sociaal-culturele accommodaties d.d. september 1979
kan dienen. Deze nota kan, na verwerking van de binnengekomen inspraak
reacties en het horen van de betreffende adviescommissies in de loop
van dit jaar aan u ter vaststelling worden aangeboden. Vooruitlopende
hierop is in het onderhavige rapport een prognose gegeven van de be
hoefte aan accommodaties voor buurtwerk in de binnenstad. De in de
binnenstad aanwezige projectbureaua (2) kunnen niet worden beschouwd al
buurthuizen. Naar het zich laat aanzien, zullen deze bureaus, welke
excentrisch zijn gelegen ook verdwijnen, nadat het stadsvernieuwingsproj
is afgerond. In de plaats hiervan dient een buurthuis van 60 m2 netto
90 m2 bruto meer centraal gelegen in de binnenstad, te worden
gerealiseerd. In de accommodatiebehoefte voor andere ruimte vragende
activiteiten kan ruimschoots worden voorzien door de vele reeds
aanwezige voorzieningen. Wij kunnen met deze conclusie instemmen
en wij stellen u dan ook voor dit te volgen.
Ten aanzien van de plaats waar een dergelijke voorziening
gerealiseerd kan worden, gaan onze gedachten vooralsnog uit naar
het open terreintje op de hoek Kleine Hoogstraat Muggesteeg.
De plaats is goed centraal gelegen, heeft de benodigde oppervlakte,
terwijl de oorspronkelijke plannen om hier weer een woning te bouwen
moeilijk of in het geheel niet zijn te realiseren. In het kader van
het uitvoeringsplan voor het onderhavige gebied zullen wij hierop
nader ingaan.
Volkshuisvesting
Gebleken is dat" de tot op heden gevolgde methodiek om de uitgangs
punten voor het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid te formuleren,
namelijk door middel van een kwantitatieve benadering onvoldoende
mogelijkheden biedt om op dit terrein een adequaat en integraal
beleid te voeren. Daarenboven vragen de landelijke ontwikkelingen,
die gaan in de richting van een decentralisatie van het volkshuis
vestingsbeleid, evenzeer een andere aanpak, omdat als gevolg hiervan
de taak en verantwoordelijkheid primair bij de lokale overheid wordt
gelegd. Dit beleid zal verwoord moeten worden in een gemeentelijk
volkshuisvestingsplan voor een periode van vier A vijf jaar. De tot
op heden geproduceerde nota's Woningbouwbeleid zullen dan ook
vervangen worden door een op te stellen integrale Nota Volkshuis
vesting. Hierin zal aandacht worden geschonken aan de relatie tussen
volkshuisvesting en de ruimtelijke ordening, met name voor wat
betreft de stadsvernieuwing en stadsuitbreiding, aan de bestaande
woningvoorraad, de bevolkingsopbouw, doorstromingsmogelijkheden,
nieuwbouw, woningverbetering etc. Voor het ontwikkelen van de nota
hebt u in uw vergadering van 12 mei 1980 (bijlage nr. 204) reeds een
krediet van 125.400»- beschikbaar gesteld.
De uitkomsten van het onderzoek zullen ook betrekking hebben op
en van toepassing zijn voor de binnenstad. Aan de andere kant is de
binnenstad binnen het totale volkshuisvestingsbeleid naar ons oordeel
min of meer marginaal,gezien het aantal werkelijk te realiseren
woningen. Om deze reden behoeft het uit te stippelen beleid voor de
binnenstad geenszins opgeschort te worden tot na het gereedkomen van
de bedoelde nota. De resultaten van dat onderzoek kunnen veeleer
dienen als toetsingskader en leiden tot bijstellingen.