Hoe hoger het inkomen, des te geringer het aandeel van de woonlasten. Dat is de
conclusie die logischerwijs uit de bovenstaande grafiek kan worden getrokken. Van alle
huishoudens met een besteedbaar inkomen van 1.000 of minder per maand, besteed
bijna 80% meer dan 405 van het inkomen aan woonlasten. Bij inkomens tussen de
2.500 en 3.000 wordt gemiddeld slechts 13% van het besteedbaar inkomen aan
woonlasten besteed. De genoemde gegevens zijn afkomstig uit de wijksignaleringsen-
quête. In 2001 heeft een nieuwe klasse-indeling plaatsgevonden, derhalve zijn de cijfers
in bovenstaande grafiek slecht vergelijkbaar, onderstaande tabel geeft een overzicht van
meer vergelijkbare cijfers:
woonlasten meer dan 40%van netto huishoudinkomen naar inkomensgroep:
1997
1999
2001
tot f2000,-
44%
44%
41%
f2000,- - f2500,-
20%
27%
41%
f2500,- - f3000,-
14%
13%
12%
Helder is dat 41% van de groep inkomens net boven de f2000,- (908 Euro) woonlasten
heeft die meer dan 40% van het netto huishoudinkomen beslaan, in 1997 had nog maar
20% woonlasten van meer dan 40% van het netto huishoudinkomen.
S
10%
Uit de grafiek blijkt dat met name studenten relatief hoge woonlasten kennen. Het
besteedbare inkomen van deze groep is relatief klein (studiefinanciering). Daarnaast
hebben ook de huishoudens die afhankelijk zijn van een uitkering relatief vaker hoge
woonlasten. Van de huishoudens met betaald werk besteed slechts 10% meer dan 40%
van het inkomen aan wonen. In de tijd gezien valt op de groeiende groep
bijstandsontvangers op die meer dan 40% van het inkomen aan woonlasten kwijt is,
evanals dat geldt voor de groep wao-ers. Bij studenten met studiefinanciering en de
groep ww-uitkering kan gesproken worden van relatief dalende woonlasten.
4.3 Perc. huishoudens met woonlasten meer dan 40% van het inkomen (naar besteedbaar
inkomen per mnd.)
100°/.
jaar
lot f 1000.- (2001 tot f 1500.-) fl000.--11800,- fl 800.--t2000,-(2001 f 1500*2000)
12000.- - (2250.- (2250.- - ('2500.- (2001 ('2000-2500) f2500.- - f3000,-
36
4.4 Perc. huishoudens met woonlasten meer dan 40% van het inkomen (naar voornaamste bron inkomsten
huishouden)
100%
90%
80%
70%
60%
r 5o%
O
i. 40%
30%
20%
0%
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
jaar
betaald werk (studiefinanciering weridoosheidsuitkering wao bijstand pensioen'AOW/VUT
2004 2005
andere inkomstenbron
37