Blad 4
Milieuaspecten
Vorenstaand is al aangegeven, dat bij de plaatsing van de
windmolen zal worden voldaan aan de geluidsvoorwaarden ter
plaatse van de geluidszone en bedrijfswoningen. Ook
anderszins zijn er uit milieuoogpunt geen belemmeringen
voor de realisatie van de windmolen. De windmolen is
overigens niet milieuvergunningsplichtig, maar valt onder
de meldingsplicht (Besluit Voorzieningen en installaties
milieubeheer)Aangezien aan alle voorwaarden wordt
voldaan, is voor de windturbine een melding geaccepteerd.
Inspraakprocedure ex artikel 6a van de WRO
Op grond van artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening is bij een procedure ex artikel 19, lid 1 WRO een
inspraakprocedure verplicht.
In dat kader is het onderhavige bouwplan op 10 april 2002
gepubliceerd in het "Huis aan Huis" en heeft het plan vanaf
11 april 2002 gedurende vier weken ter inzage gelegen.
Tijdens deze inspraaktermijn zijn door circa 60 bewoners
uit Camminghaburen inspraakreacties ingediend. De
insprekers zijn met name woonachtig in de appartementen aan
de RooswinkelstateEen kopie van de bedenkingen hebben wij
op de gebruikelijke wijze voor u bij het bouwplan ter
inzage gelegd.
De inspraakreacties hebben betrekking op:
1. De situering; de windturbine staat op een te korte
afstand tot de woonwijk Camminghaburen en doet daarmee
afbreuk aan de woonfunctie; de bewoners van de
appartementen aan de Rooswinkelstate kijken uit op de
geplande turbine; de continu draaiende wieken
veroorzaken hierdoor visuele hinder, slagschaduw en
eventueel geluidshinder;
2. Provinciale Staten hebben bij de vaststelling van
Windstreek 2000 niet de bedoeling gehad om de plaatsing
van windturbines of het vervangen van bestaande turbines
op dergelijke korte afstanden tot woonwijken toe te
laten
Ten aanzien van deze inspraakreacties merken wij het
volgende op.
Ad 1.
Bii de vaststelling van de randvoorwaarden voor de
plaatsing van solitaire windmolens op bedrijventerreinen is
uiteraard ook gekeken naar de ruimtelijke inpasbaarheid en
hinder voor omwonenden.
In het gemeentelijke windmolenbeleid is over de ruimtelijke
inpasbaarheid het volgende opgenomen:
"Windturbines zijn door hun grote hoogte en bijzondere
verschijningsvorm een sterk afwijkende en opvallende
Blad 5
bouwvorm temidden van de meestal sterk horizontale gerichte
bebouwing op bedrijventerreinen en de horizontale maat in
het buitengebied.
Voor het bepalen van de maximaal inpasbare hoogte gelden
drie aandachtspunten:
De betekenis op het stadsbeeld (danwel het
landschapsbeeld) als geheel;
De visuele hinder ten opzichte van woningbouw of het
kwetsbaar buitengebied;
De inpasbaarheid op microniveau.
Ten aanzien van het stadsbeeld als geheel geldt dat er in
de afgelopen jaren een doorgaande schaalvergroting
opgetreden is. Nieuwe bouwwerken van grote afmetingen zijn
in en rond de stad verschenen. Mede naar aanleiding van het
verruimde provinciale beleid, vormt dit aanleiding om de
bestaande maximale hoogte van 40 meter te heroverwegen.
Daarbij moet wel onderscheid gemaakt worden tussen
individuele turbines en clusters waarvoor vanwege het
repetitie-effect en de horizontale werking hiervan een
hogere maximale maat kan gelden.
Als richtlijn voor de visuele verstoring tot woonbebouwing
en gebieden met hoge natuurwaarden wordt een minimale
^zichthoek' van 1:10 aangehouden d.w.z. dat bij een
masthoogte van 50 meter een minimale afstand van 500 meter
tot de woonbebouwing noodzakelijk is.
Aandachtspunten voor de inpasbaarheid op microniveau zijn
het voorkomen van schaalconflieten en het streven naar een
logische plek. Omdat de masten veelal in het open
buitengebied of tussen grote bedrijfshallen geplaatst
worden is er meestal geen sprake van grote
schaalconflietenEr is wel een locale toets nodig naar de
direct omringende bebouwing.
Koppeling aan grote infrastructurele lijnen maakt de maat
van een windturbine meer aanvaardbaar in het stadsbeeld.
Een opstelling nabij wegen, kanalen, etc. waardoor de
windturbine ook van afstand waarneembaar is, is hiertoe het
meest kansrijk.
Tenslotte moet zorgvuldig worden omgegaan met de precieze
situering van de windmolens vanwege de prominente
verschijningsvorm. Indien windmolens binnen zichtafstand
van elkaar geplaatst worden dan moeten type en hoogte op
elkaar worden afgestemd."
Verder is relevant wat de plaatsingsmogelijkheden voor
windmolens waren op grond van het oude gemeentelijke
beleid
Op grond van het gemeentelijke beleid van 1996 is op de
Hemrik de bouw van windturbines met masthoogtes van 40
meter toegestaan. Ir. dit oude beleid zijn er echter geen
beperkingen opgelegd aan de situering van de molens. Op
grond hiervan zou in principe (met inachtneming van de