a het gebruik van het openbaar vervoer of
b het bereiken van dit openbaar vervoer
onmogelijk maken.
2 Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder b en c
vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer
a aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een
collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken, dan wel
b een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is.
3 Voor de bij artikel 3.1 onder b sub 2, 3 en 4 en onder c sub 1 t/m 5 genoemde
voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij
ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in
artikel 3.1 onder a. verstrekt kunnen worden.
4 Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding, als bedoeld in
artikel 3.1 onder c sub 2, 3 en 4 kan rekening worden gehouden met de individuele
vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoersysteem
als bedoeld in artikel 3.1 onder a in die vervoersbehoefte kan voorzien.
5 Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan
anderhalf maal een enkele voorziening toegekend.
Artikel 3.3 Hoogte vervoerskostenvergoeding respektievelijk eigen bijdragen
vervoersvoorzieningen
Burgemeester en wethouders stellen eigen bijdragen voor de vervoersvoorzieningen als
bedoeld in artikel 3.1 onder b, alsmede de hoogte van de vervoerskostenvergoeding als
bedoeld in artikel 3.1 onder c vast in het in artikel 1.1. onder 1 genoemde besluit.
Artikei 3.4 Overgangsregeling per datum van inwerkingtreding van de veror-
dening voor degenen die al een vervoersvoorziening hadden
1 De gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van
inwerkingtreding van de Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene
Arbeidsongeschiktheids Wet, of krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen
Burgerlijke Pensioenwet of krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioen-
wet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire
Pensioenwet een vergoeding is verleend in de kosten van het gebruik van een vervoer-
middel en op grond van artikel 5 vierde lid van de Verordening voorzieningen
gehandicapten vanaf 1 april 1994 niet meer voor een dergelijke vergoeding in aanmer
king komt, kan op zijn verzoek voor de periode van 1 april 1994 tot 1 oktober 1994
nog eenmaal voor een dergelijke vergoeding in aanmerking worden gebracht mits de
omstandigheden ongewijzigd blijven.
2 De gehandicapte aan wie over de periode onmiddellijk voorafgaande aan de datum van
inwerkingtreding van de Wet, krachtens artikel 57, tweede lid van de Algemene
Arbeidsongeschiktheid Wet, of krachtens artikel P9 tweede lid van de Algemeen
Burgerlijke Pensioenwet of krachtens artikel 8, tweede lid van de Spoorwegpensioen-
wet, dan wel krachtens artikel X5 eerste en tweede lid van de Algemene Militaire
Pensioenwet een vergoeding is verleend in de kosten van het gebruik van een vervoer-
middel, heeft, mits de omstandigheden ongewijzigd blijven, gedurende de jaren 1994
en 1995 recht op dezelfde voorziening met dien verstande, dat het bedrag met ingang
van 1 januari 1995 met 50 verlaagd zal worden.