86
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865.
notulen vervat besluit, om voort te gaan met de heffing der
belasting op de tooneelvertooningen, aan du vergadering voor
lo. de datum van inwerkingtreding van bedoeld heffingsbesluit
en betrekkelijke verordening op de invordering, vast te stellen
op 1 Jan. 1866 en 2o. om daarvan in die notulen bij het betrek
kelijk Raadsbesluit aanteekening te doen. Nadat op voorstel des
Voorzitters was besloten dit voorstel onmiddellijk af te doen, is
buiten beraadslaging eenstemmig dien overeenkomstig besloten.
2. Voorstel van B. en W., vervat in hun besluit van 25
October 1865, om, nu de, door den Raad bij zijn besluit van
den 24 Augustus jl. vastgestelde verordening tot bepaling van
de bezoldiging der hoofd- en hulponderwijzers en van de toelagen
ten behoeve der kweckelingen, bij het lager onderwijs in deze
gemeente, bij resolutie van heeren Ged. Staten van Friesland dd.
10 October 1865, is goedgekeurd, het tijdstip waarop gezegde
verordening geacht wordt te zijn in werking getreden, vast te
stellen op den 1 November 1865.
Is overeenkomstig dat voorstel buiten beraadslaging en stem
ming besloten, dat gezegde verordening zal gerekend worden in
werking te zijn getreden op 1 November 1865.
3. Voorstel van B. en W., vervat in hun besluit van 25
October jl. de strekking hebbende om hun Collcgie, voorbehou
dens goedkeuring van heeren Ged. Staton, tc magtigenaan de
firma A. Menalda en zonen gevestigd te Leeuwarden, voor den
tijd van drie jaren, in te gaan met 12 November 1865 en alzoo
te eindigen met denzelfden datum van het jaar 1868, onderhands
in huur af tc staan de, aan de gemeente Leeuwarden in eigen
dom toebehoorende stalling in de Doelenstraat, aldaar gekwo-
teerd letter F no. 147, inde schrifturen van het kadaster bekend
gemeente Leeuwarden, sectie C. no. 225, tegen betaling van eenen
jaarlijkschen huurprijs van 80 en overigens op dezelfde voor
waarden waarop die stalling tegenwoordig door den heer A. Me
nalda in huur wordt bezeten. Is buiten beraadslaging en stem
ming dienovereenkomstig besloten
4. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van 25
October jl., de strekking hebbende om, ten aanzien van de adres
sen van L. Bakker c. s. en R. J. Swart c. s. beide inhoudende
het verzoek om, in stede van de geamoveerdc Verwersbrug, voor
en ten behoeve van de bewoners van Oldegalileën, een brug, ter
kortere verbinding van die buurt met de stad daar te stellen, te
besluiten: lo. aan de adressanten L. Bakker c. s. en R. J. Swart
o. s. te kennen te geven, dat vooralsnog aan het in hunne onder-
werpelijkc requesten vervat verzoek niet kan worden voldaan. 2o.
B. en W. uit te noodigen, om na te willen gaan of, en zoo ja,
op welke wijze, na afloop der thaus ter bedoelde plaatse aan
hangige werken, aan de, door adressanten geopperde bezwaren
kan worden tegemoet gekomen. Is, buiten beraadslaging en stem
ming, dien overeenkomstig besloten.
5. Is ter tafel gebragt en gelezen een adres van J. K. Bene
ken en anderen, bewoners van de buurt Oldegulileën, het ver
zoek bevattende dat de Raad de door B. en W. voorgestelde con
clusie moge verwerpen en besluiten dat aan de wijk Oldegalileën
de ontnomen korte gemeenschap met het centrum der stad weder
zal worden hergeven, ter geschikter plaatse en op de meest
spoedige wijze. Op voorstel van den Voorzitter is besloten dit
adres voor de leden ter inzage te leggen.
6. Op voorstel van den Voorzitter is besloten niet in deze,
maar in eene volgende vergadering over te gaan tot de benoe
ming van een voogd en eene voogdes van het nieuwe Stads
Weeshuis, aangezien er meer dergelijke aanbevelingen zijn inge
komen en deze gevoegelijk in dezelfde vergadering kunnen wor
den afgedaan.
7. Rapport en voorstel omtrent de begrooting van het Nieuwe
Stads Weeshuis tc Leeuwarden, dienst 1866. Nadat van gezegd
rapport, hetwelk met de andere stukken voor de leden ter inzage
heeft gelegen, door een der leden van de comnissic voorlezing
was gedaan, is besloten tot onmiddclijke behandeling en voorts,
conform de conclusie van dat voorstel genomen het volgend
besluit: De begrooting van ontvangsten en uitgaven voor het
Nieuwe Stads Weeshuis te Leeuwarden dienst 1866, zooals die
door het Bestuur van genoemd gesticht is ingezonden, goed to
keuren en vast te stellen, in ontvangst tot een bedrag van
22,218.145, in uitgaaf tot een bedrag van f 22,207.20 en alzoo
te sluiten met een vermoedelijk batig slot van 10.94'.
8. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van 6 Sept.
jl. de strekking hebbende dat de Raad besluite: lo. de jaar
wedde thans door den Gemeente-Architect genoten, met den 1
Jan. 1866 te verhoogen met eene som van 300 en alzoo te
brengen op 1600, en 2o. dieusvolgens art. la van het hoofdst.
I afd. I, van de begrooting der inkomsten en uitgaven van de
gemeente Leeuwarden voor de dienst van 1866, uit te trekken
tot een bedrag van 1600.
De heer Bolten zal zich voor het voorstel verklaren uithoofde
van verzekerd te zijn, dat deze ambtenaar, tengevolge van de
meerdere werkzaamheden hem in den laatsten tijd opgedragen en
waarbij nog komen eenige bemoeijingen in zake de Gasfabrijk,
geen tijd beschikbaar heeft voor particuliere werkzaamheden te
verrigten en daardoor de daaraan verbonden private verdiensten
moet derven.
De heer Attema merkt op, dat door de commissie van rappor
teurs bij haar rapport omtrent de gemeente-begrooting dienst
1866, te dezer zake een voorstel is gedaan, en dat het derhalve
verkieslijk mag worden geacht deze aangelegenheid bij de begroo
ting zelve te behandelen.
De Voorzitter geeft te kennen dat, hoezeer men vroeger wel
eene andere wijze van behandeling heeft gevolgd, hij niet tegen
de door den vorigen Spr. voorgestelde wijze is. Hij stelt dus
voor deze zaak bij de Begrooting tc behandelen, waartoe eenstem
mig besloten wordt.
9. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van den 4
November jl. inzake het aan den Raad gerigt adres van den
heer Hendrik van Noord, commies ter Secretarie dezer gemeente,
houdende om daarbij aangevoerde redenen, verzoek om met het
einde dezes jaars ontslag uit gemelde zijne betrekking te mogen
erlangen, onder toekenning van pensioen; bij welk voorstel wordt
voorgesteld te besluitenAan den hcor Hendrik van Noord met
den 1 Januarij 1866 een eervol ontslag uit zijne betrekking van
commies ter Secretarie der gemeente Leeuwarden te verl eenen
onder toekenning gedurende zijn leven van een pensioon vanƒ600-
De beraadslagingen over deze zaak geopend zijnde geeft de
heer Meursinge te kennen splitsing van het voorstel te verlan
gen om reden men wel genegen zou kunnen zijn het gevraagd
ontslag toe te staan, en tevens ongenegen om het verlangde pen
sioen te verleenen. Het voorstel tot splitsing wordt ondersteund.
De heer Wiersma is van oordeel dat het voorstel niet voor
splitsing vatbaar is. Het is do bedoeling van dan adressant om,
ontslagen wordende pensioen tc erlangen. Wanneer nu het lo
lid van het voorstel, het toekennen van ontslag, werd aangeno
men, en verworpen dat omtrent het verleenen van pensioen, zou
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865.
37
adressant zijn ontslagen tegen zijne bedoelingen in, zijnde het verzoek
om ontslag voorwaardelijk.
De heer van Assen is het met den heer Wiersma niet eens;
de Raad is niet gehouden bij het verleenen van ontslag, daaraan
toekenning van pensioen te verbinden. Het voorstel bevat twee,
van elkander tc scheiden zaken. Men kan geneigd zijn ontslag
te verleenen, maar tegelijk difficulteren in het toekennen van
pensioen.
De heer Duparc merkt aan, dat het verzoek van adressant
is voorwaardelijk, even als dit het geval was ten vorigen jare
met de aanvraag van den heer de Wal om ontslag als Secretaris,
eu om deze reden acht hij het niet voor splitsing vatbaar.
De Voorzitter leest ten bctooge van dit beweren de conclusie
van het voorstel voor.
De heer Bruinsma is tegen splitsing. Adressant toch behoort
eene beschikking tc erlangen op zijn voorwaardelijk gedaan verzoek.
Erlangt hij nu die deels iu tocwijzendcn, deels in afwijzenden
zin, dan handelt men niet eerlijk.
De heer Meursinge dringt nogmaals op splitsing aan. Er
bestaat geene verpligting van den kant der gemeente om aan
ambtenaren, bij eventueel ontslag, pensioen te verleenen. Wel
bestaat de verpligting, dat iemand die ambtenaar is, zijne dien
sten als zoodanig aan de gemeente moet presteren, de gemeente
daarentegen voldoet aan hare verpligting wanneer zij die diensten
betaalt. Hij volgt in dezen zijn eens uangenomeu beginsel om geene
pensioenen te verleenen, al of niet persoonlijke toegenegenheid
komt niet te pas. Het voorstel van den heer Meursingc tot
splitsing van het voorstel van B. en W. wordt hierop in rond
vraag gebragt en afgestemd met 16 tegen 4 steramen (die van
de heeren Tigler Wijbrandi, Meursinge, van Assen en Rengcrs.)
Daarna is de conclusie van het voorstel van B. en W. boven
vermeld in rondvraag gebragt en aangenomen met 19 tegen ééne
stem (die van den heer Meursinge.)
10. Alsnu is aan de orde de behandeling van de door B. en
W. ontworpen en aangeboden begrooting van inkomsten en uit
gaven der gemeente Leeuwarden, voor het dienstjaar 1866, zoo
mede het daaromtrent uitgebragt rapport der commissie van rap
porteurs en de daarop door B. en W. ingediende memorie van
beantwoording, op welke beide laatstgenoemde stukken, door den
druk openbaar gemaakt en genoegzaam aan de leden bekend, bij
de behandeling der betrekkelijke posten telkens zal worden gelet.
Die behandeling vindt volgenderwijs plaats.
Hoofdst. I, afd. I, art. 1. Jaarwedde van den burge weester.
De heer van Assen geeft te kennen dat meermalen te dezer
vergadering ter sprake is gebragt het wenschelijkc eencr verhoo
ging van de jaarwedden der ambtenaren, op grond van de toe
nemende behoeften en de uitbreiding der werkzaamheden, Dit
is vooral het geval met de betrekking van burgemeester van Leeuwar
den, aan welke de onvoldoende jaarwedde van f 1800 is verbonden.
Elders en speciaal in steden van gelijke conditie als Leeuwar
den, zijn die jaarwedden veel hooger. Ook ten aanzien van de
tractementcn van andere ambtenaren is dit het geval. Nu moge
men zeggenhet burgemeesterschap moet niet met geld worden
opgewogen, niet met geld worden gekocht; ontegenzeggelijk is
het, dat geld ook in dezen veel afdoet. Van waar toch het
verschijnsel, dat Leeuwarden nu reeds 8 maanden zonder burge
meester is, is dit ook toe to schrijven aan te karige belooning?
Besluit de Raad tot verhooging, dan acht Spr. een tractemcnr
van 3 a f 4000 meer convenabel aan die betrekking dan 1800.
Hij i9 het niet met de commissie van rapporteurs eens, waar
deze in haar rapport zegt dat er onder de tegenwoordige om
standigheden moeijelijk sprake kan zijn van tractements verhoo
ging van den burgemeester, omdat de Raad den schijn eenigermate
op zich laadt van daardoor te eerder in de burgemeesters vaca
ture te willen doen voorzien, iets wat strijdt en met de waar
digheid van den Raad èn met de achtbaarheid van het ambt.
Spr. acht het tijdstip nu de vacature nog bestaat, zeer geschikt
tot die verhooging over te gaan, want tijdens eene vacature,
wordt daarbij met meer onpartijdigheid, mindere consideratie en
zonder in achtneming van personen gehandeld.
De heer Duparc verklaart tot de minderheid der commissie
te hebben behoord; ook hij wilde het tractement des burgemees
ters tot 2400 hebben verhoogd, doch moest in dezen voor dc
meerderheid bukken. Hij heeft dan ook met genoegen gezien
dat het Collegic van Dagelijksch Bestuur denzelfden weg met
hem bewandelt. Spr. treedt hierop in eene vergelijking met de
jaarwedden welke in de steden 's Bosch, Arnhem, Nijmegen, Dord
recht, Haarlem cn Middelburg aan het ambt van burgemeester
zijn verbonden en die welke daaraan te Leeuwarden is verknocht.
Er is vroeger wel eens beweerd, dat het ambt van burgemeester
veeleer als een eerepost was aan te merken, doch dit kan niet
opgaan als men in aanmerking neemt, dat die tractementen in
Amsterdam tot ƒ8000, Rotterdam enden Haag tot ƒ6000 zijn
opgevoerd. Maar aangenomen dat het als een eerepost is te
beschouwen, wat Spr. in 't wezen der zaak niet wenscht te ontken
nen, dan moet men toeh ook het oog vestigen op de vele be
moeijingen, lasten en bezwaren, daaraan verbonden. De meerder
heid der commissie heeft betoogd, dat het nu niet het geschikte
oogenblik was tot verhooging over te gaan, want dat men dan
den schijn op zich zou laden dat men een burgemeester zou
willen koopen. Spr. ziet dit niet in en is van oordeel dat eene
verhooging van ƒ1800 tot ƒ2400, zoo als hij dit wenscht, vol
strekt niet het aanzien van koopen heeft. Inderdaad de bestaan
de tijdelijke toestand, behoort niet langer bestendigd tc worden,
ofschoon hij hulde brengt aan den Voorzitter voor de zorgvul
dige behartiging der gemeentelijke belangen, gedurende het in
terim. Wanneer echter nu door verhooging der wedde eene spoe
diger vervulling der betrekking in de hand kon worden gewerkt,
zou hij cr zeer voor zijn, Spr. weet we!, dat dit niet zoo voet
stoots en niet anders dan bij geformuleerd besluit kan plaats
vinden, doch zag gaarne het beginsel aangenomen.
De heer Oosterhoff is het met de voorgaande sprekers eens en
kan zich niet met dc zienswijze in het rapport uitgedrukt vereenigen.
Hij beschouwt die zaak van eene geheel andere zijde de be
trekking van burgemeester, voor een ambt houdende dat even
min met een tractement van ƒ2400 als van ƒ1800 gewild zal
worden, zoo er geene personen worden gevonden die deze be
trekking zelve ambiëren. Het zal wel geen betoog behoeven dat
een burgemeester van Leeuwarden noch van ƒ1800, noch van
ƒ2400 kan leven. Is de Raad van oordeel dat verhooging
moet plaats vinden, dan ziet hij niet in waarom men daartoe nu
niet zou overgaan. Ook acht hij het bezwaar niet dat deze ver
hooging minder bijval zal ondervinden bij het gewestelijk gezag,
als bij dc aanvraag indertijd tot verhooging van het tractement
van den secretaris 't zijn twee, op zich zelf staande zaken en
treft hij een vergelijk van het tractement vau den secretaris, b. v.
met een enkel ambtenaar ter provinciale griffie, dan kan men
zijns inziens het besluit van Ged. Staten tot afwijzing van dat
verzoek, billijken geheel iets anders is het met het tractement
van den burgemeester.