GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 11 Nov. 1S65. Dc lieer Bloembergen. Eene beschikking als door den lieer Schik is voorgesteldkan niet wel opgaan. Vroeger werd over die overwinsten der Bank beschikt ten behoeve van de Stads-Armcnkamer, en door den trechter van de gemeentekas; dat beschikbaar gestelde bedrag werd in ontvang aangebragt en daar tegenover stond dan eene uitgaat' tot gelijk bedrag als uitkeering aan de Armekamer. Later heeft men het min gera den geaeht over die overwinst telkens te beschikkenmen zou bij gelegenheid, wanneer eene zekere som bijeen was, daarover in ééns beschikken. Die beschikking evenwel zou niet kunnen plaats vinden, wanneer dc Bank gelden tegen bezwarende rente zou moeten negotiéren. Spr. is er voor de zaak aan te houden. De lieer Wierdsma Schik vreest dat de rekening over I860 zal worden afgedaan, zonder dat op de beoogde beschikking zal gelet worden. Dc lieer Attema is van oordeel dat die vrees ongegrond is- dc rekening van het laatste jaar der Bank is bij de ltaadscommis sie aanhangig, men zal er dan wel op letten. Dc heer Wierdsma Schik vraagt ten derdemale het woord. Het voorstel van den Voorzitter om den heer Schik het woord voor de derde maal te verlcenen, wordt in omvraag gebragt en met 12 tegen 4 stemmen (die van de heeren Bolten, Wiersma, Meursinge en Jongsma) aangenomen. De lieer Wierdsma Schik merkt nu nog op, dat de rekening over 1864 der Bank thans commissoriaal is, maar bij de reke ning over 1865 zal men er op dienei te letten. ï)c lieer Attema zegt, dat men dit zal kunnen doen bij de eerste de beste gelegenheid. De heer van Assen verklaart van gelijk gevoelen te zijn. Hoofdstuk Y, Geldleenitif/. De heer Attema zegt, dat dc commissie van rapporteurs, in aanmerking nemende, dat over dc volle V5 uitkeering zal worden beschikt en de opcenten over het gehecle jaar zijn geraamd, van oordeel is, dat de leening zal kunnen worden vermeden. Men was bovendien in het alge meen niet voor eene leening. Door de volle 4/5 en de opcenten uit te trekken en door het genot van dc opbrengst der verbruiks belastingen, kunnen de aangebragtc buitengewone werken wor den bestreden. De heer Brunger verklaart zich niet met die zienswijze ie kunnen vereenigen; hij wil geen gebruik maken van dat buiten gewoon voordeel door het aan te wenden ter bestrijding van bui tengewone werken, dat voordeel zal moeten strekken tot vermin dering van de plaatselijke directe belasting. Hij stelt zich wel voor, dat eene begrooting, met een zoo groot saldo sluitende, wel zal worrlcn goedgekeurd. Dc heer Jongsma verblijft bij zijn opinie, dat buitengewone werken, door buitengewone middelen moeten worden bestreden. De beurs der ingezetenen is geworden dc grens der inkomsten van de gemeente. Iïij had zich voorgesteld een amendement in te dienen, dc strekking hebbende, om gccne buitengewone wer ken anders dan door leening tc doen dekken, doch zoo als de zaken nu staan, nu de opbrengst wegens de verbruiksbelastingen over de vier eerste maanden des jaars te genieten, een tijdelijk fortuintje voor de gemeente is, heeft hij gemeend in dit bijzon der geval de toepassing van zijn beginsel eenigzins te moeten wijzigen en geen zoodanig amendement te moeten voorstellen. De heer Oosterhoff merkt op, dat de begrooting zou kunnen sluiten buiten eene leening en met een omslag van p. m. 75000; wcnscht men evenwel dc uitgaven vermeld in hoofdst. Ill, afd. 1Y, door eene leeuing te dekken, dan zou men met eene di recte belasting ad 30000 ongeveer toe kunnen dit acht Spr. met het oog op de toekomst, wanneer waarschijnlijk die omslag tot 00,000 a 100,000 moet worden opgevoerd, hoogst on raadzaam; eene trapsgewijze vermeerdering of vermindering is verkieslijker. De heer Wiersma observeert, dat de discussien over dc lee ning loopen. Spr. verklaart zich tegen eene leening om reden, dat de buitengewone uitgaaf dit jaar door buitengewone inkom sten gedekt kan wordenmaar vooral zal hij zich tegen eene belangrijke vermindering van den omslag verklaren, want dit is uitstel van het kwaad; reeds in 1867 zal men een hooger om slag noodig hebben. Daarenboven de ingezetenen weten dat zij meerdere directe belastingen moeten betalen, tengevolge van dc opheffing det veibruiksbelastingenzij zijn er op voorbereid. Levert nu 1867 ruime inkomsten op, in 18868 zal dit te pas komen. Dc heer Bloembergen is ook geheel de meening toegedaan dat cr geene sprake van leening kan zijn. Als hij de cijfers der begrooting nagaat, dan vindt hij voor buitengewone werken een bedrag geraamd van f 58,000. Wanneer hij vraagt, wat wordt op een volgend dienstjaar geanticipeerd, door het volle bedrag der 4 5 en opcenten op de begrooting van 1866 tc brengen? dan bedraagt dit V3 van 98,700 of 33,000 daarbij gevoegd de opbrengst der verbruiksbelastingen, bekomt men 64,000 als buitengewone inkomst. En waarvoor zou men nu leenen; waar lijk er kan geen sprake van zijn. De heer Gorter zegt, als hij dc zaak in haar geheelen om vang goed nagaat, tot de wetenschap te komen dat het al dan niet besluiten tot eene leening, van invloed zal zijn op den te hellen omslag. Gaat men niet tot eene leening over dan zal de omslag met ƒ10000 moeten worden verhoogd. Spr. zal hier tegen stemmen, aangezien bij de voorkeur aan eene leening geeft. De heer Brunger wcnscht nog omtrent het besprokene te re leveren, dat het bestaand overschot door de tegenwoordige inge zetenen is bijeengebragt. Spr. is er niet voor alle lasten op de toekomst te leggen, doch wanneer hij in aanmerking neemt, dat er zulke groote en buitengewone werken door het tegenwoordige geslacht worden uitgevoerd en door belastingen gekweten, dan deinst hij cr voor terug om op dc voorgestelde wijze te hande len. De omslag is in de laatste jaren reeds belangrijk verhoogd, en nu evenwel de inkomsten door buitengewone oorzaken be langrijk hooger zijn, wenscht gij als equivalent den omslag te verminderen; Spr. vermoedt, dat de ingezetenen wanneer zij bij meerdere andere belastingen, ook nog hoogcrcn omslag moeten betalen, groote oogen zullen opzetten. Den heer Bruinsma komt het voor, dat men te veel van de gemeentenaren zal vorderen; ook dc accijnsen worden nog ge heven. Yoor dc ingezetenen zal 1866 minder voordeelig zijn dan de volgende jaren. Wel is het eene mooije bate, het slot van vorige rekening, doch dc ingezetenen betalen die, want waaruit is dat saldo ad 31000 ongeveer ontstaan? door 't niet uitvoe ren van werken op de begrooting van 1864 aangebragt, en dus is het geen zuiver saldo dat de dienst van 1864 oplevert. Hij zal zijne stem uitbrengen voor eene leening die evenwel tot een minder bedrag kan worden aangebragt. De heer van Assen neemt de begrooting zoo als ze is, en dan is het zijne bedoeling, dat men den omslag niet op 1866 maar in de toekomst zal moeten verhoogen. Hij wenscht voor 1866 een omslag te heffen ad 65,000 en te leenen wat te kort komt. Spr. stemt wel in met het beginsel van den heer Jong sma, om den last wegens buitengewone werken ten deele over te brengen op het nageslacht. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zilting van Zaturdag 11 Nov. 1865. 69 De heer Bloembergen gelooft, dat men zich de zaak onjuist voorstelt. Wat is bepaald het heffen van 50 opc. en het beschikken over 4/, der uitkeering van het rijk. Wanneer men zich nu stelt op het standpunt eener zuivere beoordeeling, dan behoort daarvan slechts in berekening te worden gesteld. Dit doende, zou men belang rijk minder inkomst hebben en ruim 30 m. derven, waarover men kan beschikken. Maar nu meent men, dat het beter met de rege len van goede comptabiliteit uitkomt dat /3 aan te brengen; niettegenstaande het eerst in 1867 wordt ontvangen, kan het toch in de rek ning van 1866 worden opgenomen; dan is het niet te beschouwen als een gewoon middel, maar als eene som die men van het volgende jaar leent. Spr. acht een verminde ren van den omslag niet goedhij heeft gedurende cle behande ling, de begrooting bijgehouden, en dan komt het hem voor, dat een omslag van 78,000 benoodigd zal zijn, wel te verstaan wanneer de leening vermeden wordt. De toestand over 1866 is en kan niet anders zijn dan abnormaal; een volgend jaar zal men meer tot een normaal cijfer geraken, en wanneer dan 16,000 aU vast bedrag voor buitengewone werken wordt gesteld, zal de omslag minstens tot 95,000 moeten geheven worden. De heer Jongsma verklaart, dat hij met het oog op de tegen woordige begrooting, zijn beginsel heeft laten varen. Er is even wel nog eene zaak, waarop hij de aandacht wenscht te vestigen. Op de begrooting is voor memorie aangebragt de daarstelling van een beursgebouw; het Collegie van Dagelijksch Bestuur zal daaromtrent plannen indienen en wanneer daarbij de noodige som men voor die stichting worden aangevraagd, zal men het begin sel van leening op eene volgende begrooting in ruime mate kun nen toepassen. Spr. is dus tegen eene leening voor 1866. De Voorzitter stelt nu voor, geene leeniug op de begrooting aan te brengen. In stemming gebragt is dit voorstel met 13 tegen 4 stemmen aangenomen. Tegeu de heeren Bruinsma, Gor ter, Brunger en van Assen. Dc Voorzitter stelt nu voor, art. 1, afd. IV van hoofdst. II het bedrag van den hoofdelijken omslag te regelen. De heer Bloembergen proponeert eerst onvoorzien af te doen. Het is geraamd op 10,000, en kan op dat bedrag blijven, ingeval de omslag eenige verhooging ondergaatfaalt hij niet in zijne bere kening, dan zal, bij een omslag ad 78,000, en bet fonds voor onvoorziene uitgaven op 10,000 stellende, de begrooting kunnen sluiten met een saldo van ongeveer ƒ120; hij stelt voor eerst onvoorzien af te doen. De heer Wiersma wenscht eerst het bedrag van den omslag te bepalen, en dan onvoorzien, het laatste behoort van het eerste afhankelijk gesteld te worden. De heer van Assen is het met den laatsten Spr. niet eens, het komt hem voor niet wcnschelijk te wezen, dat fonds afhanke lijk te stellen van de uitkomst der begrooting. Vroeger heeft men dit ook verkeerd toegepast. Het voorstel van den heer Wiersma, om eerst het bedrag van den omslag te bepalen, wordt, na ondersteund te zijn, in rond vraag gebragt, en met 9 tegen 8 stemmen, (die van de heeren Zeper, Bolten, Wiersma, Wijbrandi, Oosterhoff, Attema, Verwijs en ltengers) verworpen, alzoo wordt eerst het fonds voor onvoor zien in behandeling genomen. Dc Voorzitter stelt voor, na gehoord den heer Bloembergen, om dit fonds op 10,000 vast te stellen, welk voorstel eenstem mig is aangenomen. Alsnu komt in beraadslaging het bedrag van den hoofdelijken omslag en zegt de Voorzitter dat dit, volgens het gevoelen van den heer Bloembergen, met 3000 moet verhoogd en gebragt worden op ƒ78,000. De heer Bloembergen merkt op, dat zijne berekening is 3000 verhooging, of 2940, plus 73,500, geeft 76,440. De heer Attema merkt op, dat het voorstel der commissie is om 80,000 of na aftrek van 2% 78, 400 te heffen. Hij gelooft evenwel er geen bezwaar in is, om den omslag aan te brengen tot het door den heer Bloembergen voorgestelde bedrag, want de berekening der commissie liet te groot saldo over. De heer van Assen zegt, niet genoegzaam op de hoogte te ziju, omdat hij de cijfers niet heeft bijgehoudener schijnt daar omtrent onder sommige leden verschil te bestaan, en zou daarom gaarne zien dat men de zaak naauwkeurig nacijferde. De Voorzitter geeft te kennen, niet te weten er verschil bestaat. De heer var Assen meent toch to hebben opgemerkt er ver schil bestaat omtrent het eindcijfer der begrooting neemt men nu een besluit, dat later blijkt min juist te wezen, dan is het beter dat men nu de zaak goed na ga. De heer Bloembergen blijft bij zijne becijfering en doet daar van mededceling. Dc Voorzitter stelt voor, het bedrag van den omslag op f 78,000 te bepalen, zijnde, na aftrek van 20/o voor oninbare posten, f 76.440. Dc heer Bruinsma geeft te kennen er voor te zullen stemmen, nu de leening is vervallen. Daarop wordt eenstemmig besloten het voormeld bedrag aan te nemen. De Voorzitter stelt vervolgens voor, de begrooting der gemeente voor 1866, in haar geheel vast te stellen in ontvang op375.577.99. uitgaaf - 375,465.54. en alzoo met een saldo ad 112.45. Hiertoe wordt eenstemmig besloten. 4. Voorstel van B. en W. tot benoeming van een' tijdelijken Wethouder, in de plaats van den heer D. Zeper, tijdelijk met het burgemeesterschap belast. De Voorzitter opent over dit punt de beraadslagingen, en speciaal over de algemeene strekking van het voorstel. De heer Oosterlioff zou het wel dienstig achten dat de Raad overging om een zijner leden aan te wijzen, als permanent lid van het Collegie van B. en W., om bij eventuele ontstentenis, te kunnen invallen't kan dikwijls gebeuren, dat het Collegie min voltallig is, bovendien art. 90 der Gemeentewet, geeft daartoe wel eenige aanleiding. Spr. stelt dit voor. Niet ondersteund zijnde, blijft dit voorstel buiten behandeling. Het le lid van het voorstel van B. en W. om tot de voor gestelde benoeming over te gaan, wordt daarop eenstemmig aangenomen. Diensvolgens wordt overgegaan tot de benoeming. Dc uitslag van de eerste stemming was als volgt: de heer E. Attema 9, van Weideren Rengers 3, en de hh. C. Wiersma en P. Wierdsma Schik elk 2 stemmen. De heer Attema de vol strekte meerderheid van stemmen op zich verecnigd hebbende, is alzoo verkozen. De Voorzitter dit aan de vergadering raededeelende, zegt ver volgens, dat hij zich vleit, dat de heer Attema, aan het verlan gen der meerderheid gehoor gevende, niet aarselen zal die benoe ming aan te nemen. De heer Attema verklaart zich door de benoeming zeer gevleid te gevoelen. Iïij ontveinst zich niet welke gewigtige besware» Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant 16

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 2