58
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 11 Nov. 1865.
De heer Bloembergen. Ecne beschikking als door den heer
Schik is voorgesteldkan niet wel opgaan. Vroeger werd
over die overwinsten der Bank beschikt ten behoeve van
de Stads-Arraenkamer, en door den trechter van de gemeentekas;
dat beschikbaar gestelde bedrag werd in ontvang aangebragt
en daar tegenover stond dan cene uitgaaf tot gelijk bedrag als
uitkeering aan de Armekamcr. Later heeft men het min gera
den geacht over die overwinst telkens te beschikkenmen zou
bij gelegenheid, wanneer eene zekere som bijeen was, daarover
in éëns beschikken. Die beschikking evenwel zou niet kunnen
plaats vinden, wanneer de Bank gelden tegen bezwarende rente
zou moeten negotiëren. Spr. is er voor de zaak aan te houden.
De heer Wierdsma Schik vreest dat de rekening over 1866
zal worden afgedaan, zonder dat op de beoogde beschikking zal
gelet worden.
De heer Attema is van oordeel dat die vrees ongegrond is-
de rekening van het laatste jaar der Bank is bij de Raadscommis
sie aanhangig, men zal er dan wel op letten.
De heer Wierdsma Schik vraagt ten derdemale het woord.
Het voorstel van den Voorzitter om den heer Schik het woord
voor de derde maal te verleenen, wordt in omvraag georagt en
met 12 tegen 4 stemmen (die van de heeren Bolten, Wiersraa,
Meursinge en Jongsma) aangenomen.
De heer Wierdsma Schik merkt nu nog op, dat de rekening
over 1864 der Bank thans commissoriaal is, maar bij de reke
ning over 1865 zal men er op dienei te letten.
De heer Attema zegt, dat men dit zal kunnen doen bij de
eerste de beste gelegenheid.
De heer van Assen verklaart van gelijk gevoelen te zijn.
Hoofdstuk V, Geldletning. De heer Attema zegt, dat de
commissie van rapporteurs, in aanmerking nemende, dat over de
volle uitkeering zal worden beschikt en de opcenten over
het geheele jaar zijn geraamd, van oordeel is, dat de leening
zal kunnen worden vermeden. Men was bovendien in het alge
meen niet voor eene leening. Door de volle en de opcenten
uit te trekken en door het genot van de opbrengst der verbruiks
belastingen, kunnen de aangebragte buitengewone werken wor
den bestreden.
Dc heer Brtmger verklaart zich niet met die zienswijze 1e
kunnen vereenigenhij wil geen gebruik maken van dat buiten
gewoon voordeel door her aan te wenden ter bestrijding van bui
tengewone werken, dat voordeel zal moeten strekken tot vermin
dering van de plaatselijke directe belasting. Hij stelt zich wel
voor, dat ecne begrooting, met een zoo groot saldo sluitende,
wel zal worden goedgekeurd.
De heer Jongsma verblijft bij zijn opinie, dat buitengewone
werken, door buitengewone middelen moeten worden bestreden.
De beurs der ingezetenen is geworden de grens der inkomsten
van de gemeente. Hij had zich voorgesteld een amendement in
te dienen, de strekking hebbende, om gcene buitengewone wer
ken anders dan door leening te doen dekken, doch zoo als de
zaken nu staan, nu de opbrengst wegens de verbruiksbelastingen
over de vier eerste maanden des jaars te genieten, een tijdelijk
fortuintje voor de gemeente is, heeft hij gemeend in dit bijzon
der geval de toepassing van zijn beginsel eenigzins te moeten
wijzigen en geen zoodanig amendement te moeten voorstellen.
De heer Oosterhoff merkt op, dat de begrooting zou kunnen
sluiten buiten eene leening en met een omslag van p. m.75000;
wenscht men evenwel de uitgaven vermeld in hoofdst. III, afd.
1Y, door eene leening te dekken, dan zou men met eene di
recte belasting ad 30000 ongeveer toe kunnendit acht Spr.
met het oog op de toekomst, wanneer waarschijnlijk die omslag
tot 90,000 a 100,000 moet worden opgevoerd, hoogst on
raadzaam; eene trapsgewijze vermeerdering of vermindering is
verkieslijker.
De heer Wiersma observeert, dat de discussion over dc lee
ning loopen. Spr. verklaart zich tegen eene leening om reden,
dat de buitengewone uitgaaf dit jaar door buitengewone inkom
sten gedekt kan wordenmaar vooral zal hij zich tegen eene
belangrijke vermindering van den omslag verklaren, want dit is
uitstel van het kwaad; reeds in 1867 zal men een hooger om
slag noodig hebben. Daarenboven de ingezetenen weten dat zij
meerdere directe belastingen moeten betalen, tengevolge van de
opheffing» det verbruiksbelastingenzij zijn er op voorbereid.
Levert nu 1S67 ruime inkomsten op, in 18868 zal dit te pas komen.
De heer Bloembergen is ook geheel de meening toegedaan
dat er geene sprake van leeniug kan zijn. Als hij de cijfers der
begrooting nagaat, dan vindt hij voor buitengewone werken een
bedrag geraamd van f 58,000. Wanneer hij vraagt, wat wordt
op een volgend dienstjaar geanticipeerd, door het volle bedrag
der 4 3 en opcenten op de begrooting van 1866 te brengen?
dan bedraagt dit V3 van 98,700 of 33,000 daarbij gevoegd
dc opbrengst der verbruiksbelastingen, bekomt men ƒ64,000 als
buitengewone inkomst. En waarvoor zou men nu leenen; waar
lijk er kan geen sprake van zijn.
Dc heer Gorter zegt, als hij de zaak in haar geheelen om
vang goed nagaat, tot de wetenschap te komen dat het al dan
niet besluiten tot eene leening, van invloed zal zijn op den te
heffen omslag. Gaat men niet tot eene leening over dan zal
de omslag met ƒ10000 moeten worden verhoogd. Spr. zal hier
tegen stemmen, aangezien bij de voorkeur aan eene leening geeft.
De heer Brunger wenscht nog omtrent het besprokene te re
leveren, dat het bestaand overschot door de tegenwoordige inge
zetenen is bijeengebragt. Spr. is er niet voor alle lasten op de
toekomst te leggen, doch wanneer hij in aanmerking neemt, dat
er zulke groote en buitengewone werken door het tegenwoordige
geslacht worden uitgevoerd en door belastingen gekweten, dan
deinst hij er voor terug om op de voorgestelde wijze te hande
len. De omslag is in de laatste jaren reeds belangrijk verhoogd,
en nu evenwel de inkomsten door buitengewone oorzaken be
langrijk hooger zijn, wenscht gij als equivalent den omslag te
verminderenSpr. vermoedt, dat de ingezetenen wanneer zij bij
meerdere andere belastingen, ook nog hoogeren omslag moeten
betalen, groote oogen zullen opzetten.
Den heer Bruinsma komt het voor, dat men te veel van de
gcraeentenaren zal vorderen; ook de accijnsen worden nog ge
heven. Voor de ingezetenen zal 1866 minder voordeelig zijn dan
de volgende jaren. Wel is het eene mooije bate, het slot van
vorige rekening, doch de ingezetenen betalen die, want waaruit
is dat saldo ad 31000 ongeveer ontstaan? door 't niet uitvoe
ren van werken op de begrooting van 1864 aangebragt, en dus
is het geen zuiver saldo dat de dienst van 1864 oplevert. Hij
zal zijne stem uitbrengen voor eene leening die evenwel tot een
minder bedrag kan worden aangebragt.
De heer van Assen neemt de begrooting zoo als ze is, en
dan is het zijne bedoeling, dat men den omslag niet op 1866
maar in de toekomst zal moeten verhoogen. Hij wenscht voor
1866 een omslag te heffen ad 65,000 en te leenen wat te kort
komt. Spr. stemt wel in met het beginsel van den heer Jong
sma, om den last wegens buitengewone werken ten deele over
te brengen op het nageslacht.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 11 Nov. 1865.
59
De heer Bloembergen gelooft, (lat men zich de zaak onjuist
voorstelt. Wat is bepaald het heffen van 50 ope. en het beschikken
over der uitkeering van het rijk. Wanneer men zich nu stelt op het
standpunt eencr zuivere beoordeeling, dan behoort daarvan slechts
in berekening te worden gesteld. Dit doende, zou men belang
rijk minder inkomst hebben en ruim 30 ra. derven, waarover men
kan beschikken. Maar nu roeent men, dat het beter met de rege
len van goede comptabiliteit uitkomt dat aan te brengen;
niettegenstaande het eerst in 1867 wordt ontvangen, kan het
toch in de rek-ning van 1866 worden opgenomen; dan is het
niet te beschouwen als een gewoon middel, maar als ccne som
die men van het volgende jaar leent. Spr. acht een verminde
ren van den omslag niet goedhij heeft gedurende de behande
ling, dc begrooting bijgehouden, en dan komt het hem voor, dat
een omslag van J 78,000 benoodigd zal zijn, wel te verstaan
wanneer de leening vermeden wordt. Dc toestand over 1866
is en kan niet anders zijn dan abnormaal; een volgend jaar zal
men meer tot een normaal cijfer geraken, en wanneer dan 16,000
als vast bedrag voor buitengewone werken wordt gesteld, zal de
omslag minstens tot 95,000 moeten geheven worden.
Dc heer Jongsma verklaart, dat hij met het oog op de tegen
woordige begrooting, zijn beginsel heeft laten varen. Er is even
wel nog ecne zaak, waarop hij de aandacht wenscht te vestigen.
Op de begrooting is voor memorie aangebragt de daarstelling
van een beursgebouw; het Collegic van Dagelijkseh Bestuur zal
daaromtrent plannen indienen en wanneer daarbij de noodige som
men voor die stichting worden aangevraagd, zal men het begin
sel van leening op eene volgende bcgrooting in ruime mate kun
nen toepassen. Spr. is dus tegen eene leening voor 1866.
De Voorzitter stelt nu voor, geene leening op de begrooting
aan te brengen. In stemming gebragt is dit voorstel met 13
tegen 4 stemmen aangenomen. Tegen de heeren Bruinsma, Gor
ter, Brunger en van Assen.
De Voorzitter stelt nu voor, art. 1, afd. IV van hoofdst. II
het bedrag van den hoofdclijken omslag te regelen.
De heer Bloembergen proponeert eerst onvoorzien af te doen. Het
is geraamd op 10,000, en kan op dat bedrag blijven, ingeval de
omslag eenige verhooging ondergaatfaalt hij niet in zijne bere
kening, dan zal, bij een omslag ad 78,000, en het fonds voor
onvoorziene uitgaven op 10,000 stellende, de begrooting kunnen
sluiten met een saldo van ongeveer 120; hij stelt voor eerst
onvoorzien af te doen.
De heer Wiersma wenscht eerst het bedrag van den omslag
te bepalen, en dan onvoorzien, het laatste behoort van het eerste
afhankelijk gesteld te worden.
De heer van Assen is het met den laatsten Spr. niet eens,
het komt hem voor niet wenschelijk te wezen, dat fonds afhanke
lijk te stellen van de uitkomst der begrooting. Vroeger heeft
men dit ook verkeerd toegepast.
Het voorstel van den heer Wiersma, om eerst het bedrag van
den omslag te bepalen, wordt, na ondersteund te zijn, in rond
vraag gebragt, en met 9 tegen 8 stemmen, (die van de heeren
Zeper, Bolten, Wiersma, Wijbraudi, Oosterhoff, Attema, Verwijs
en Rengers) verworpen, alzoo wordt eerst het fonds voor onvoor
zien in behandeling genomen.
De Voorzitter stelt voor, na gehoord den heer Bloembergen,
om dit fonds op 10,000 vast te stellen, welk voorstel eenstem
mig is aangenomen.
Alsnu komt in beraadslaging het bedrag van den hoofdelijkcn
omslag en zegt de Voorzitter dat dit, volgens het gevoelen van
den heer Bloembergen, met 3000 moet verhoogd en gebragt
worden op 78,000.
De heer Bloembergen merkt op, dat zijne berekening is 3000
verhooging, of 2940. plus 73,500, geeft 76,440.
De heer Attema merkt op, dat het voorstel der commissie is
om 80,000 of na aftrek van 2% 78,400 te heffen. Hij gelooft
evenwel er geeu bezwaar in is, om den omslag aan te brengen
tot liet door den heer Bloembergen voorgestelde bedrag, want de
berekening der commissie liet te groot saldo over.
De heer van Assen zegt, niet genoegzaam op de hoogte te
zijn, omdat hij dc cijfers niet heeft bijgehoudener schijnt daar
omtrent onder sommige leden verschil te bestaan, en zou daarom
gaarne zien dat men de zaak naauwkeurig nacijferde,
Dc Voorzitter geeft te kennen, niet te weten Cl-verschil bestaat.
De heer van. Assen meent toch to hebben opgemerkt er ver
schil bestaat omtrent het eindcijfer der begrooting neemt men
nu een besluit, dat later blijkt min juist te wezen, dan is het
beter dat men nu dc zaak goed na ga.
De heer Bloembergen blijft bij zijne becijfering en doet daar
van raededeeling.
Dc Voorzitter stelt voor, het bedrag van den omslag op
78,000 te bepalen, zijnde, na aftrek van 2°/0 voor oninbare
posten, f 76.440.
De heer Bruinsma geeft te kennen er voor te zullen stemmen,
nu de leening is vervollen. Daarop wordt eenstemmig besloten
het voormeld bedrag mm te nemen.
Dc Voorzitter stelt vervolgens voor, de begrooting der gemeente
voor 1866, in haar geheel vast te stellen
in ontvang op375.577.99.
uitgaaf - 375,465.54.
en alzoo met een saldo ad 112.45.
Hiertoe wordt eenstemmig besloten.
4. Voorstel van B. en W. tot benoeming van een' tijdelijken
Wethouder, in de plaats van den heer D. Zeper, tijdelijk met het
burgemeesterschap belast. De Voorzitter opent over dit punt de
beraadslagingen, en speciaal over de algemeene strekking van
het voorstel.
Dc heer Oosterhoff zou het wel dienstig achten dat de Raad
overging om een zijner leden aan te wijzen, als permanent lid
van het Collegie van B. en W., om bij eventuele ontstentenis, te
kunnen invallen't kan dikwijls gebeuren, dat het Collegie min
voltallig is, bovendien art. 90 der Gemeentewet, geeft daartoe
wel eenige aanleiding. Spr. stelt dit voor. Niet ondersteund
zijnde, blijft dit voorstel buiten behandeling.
Het le lid van het voorstel van B. en W. om tot de voor
gestelde benoeming over te gaan, wordt daarop eenstemmig
aangenomen. Dicnsvolgens wordt overgegaan tot de benoeming.
De uitslag van dc eerste stemming was als volgt: dc heer E.
Attema 9, van Weideren Rengers 3, en de hh. C. Wiersraa en
P. Wierdsma Schik elk 2 stemmen. Dc heer Attema de vol
strekte meerderheid van stemmen op zich vereenigd hebbende,
is alzoo verkozen.
De Voorzitter dit aan de vergadering mededeelende, zegt ver
volgens, dat hij zich vleit, dat de heer Attema, aan het verlan
gen der meerderheid gehoor gevende, niet aarselen zal die benoe
ming aan te nemen.
De heer Attema verklaart zich door de benoeming zeer gevleid
te gevoelen. Hij ontveinst zich niet welke gewigtige bezwaren
Bu VOEGSEL TOT DE PROVINCIALE FRIESCIIE COURANT
16