78 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 16 Dec. 1865. zijne bedoeling ligt, om den post voor buitengewone schrijfloonen te doen verdwijnen. Wat het niet bevatten van een minimum betreft, verklaart hij dit te hebben achterwege gelaten, omdat Spr. B. en W. niet wenschte te binden, al dadelijk bij de in wer king treding dezer verordening. Hij kan er evenwel toe komen ook een minimum in zijn araendement op te nemen. Wat betreft het sustenu van den heer Rengers, inzake het niet verder toeken nen van pensioen, ook hieromtrent deelt hij het gevoelen van andere Sprs., dat de aanvragen daardoor niet zullen achterwege blijven. Deelneming in assurantiën toch heeft zijn eigenaardig bezwaar, wat den een soliede schijnt, is insoliede in de schatting van een ander, daarenboven met moet dienaangaande niemand binden. Spr. is voorts zoo vrij, zijn vroeger aangebragt amen dement te wijzigen als volgta. op het hoofdbureau en het bureau der patenten, 1 commies op eene bezoldiging van ƒ1000 tot 1200; 1 adjunct-commies 800 tot 1000; 1 idem 800 tot/ 1000; 1 klerk le kl. 500 tot 650; 1 idem 2e kl. J 300 tot 4001 idem 2e kl. 300 tot 400. b. op het bureau van den Burg, Stand, 1 adj. commies op 800 tot 1000; 1 klerk le kl. 500 tot 700, dan bestaat er eene speling van 1000 en wordt werkelijk eene wezenlijke verbetering tot stand gebragt. De Voorzitter brengt dit gewijzigd amendement in behande ling, voorstellende om nu, na al het gesprokene, tot de stem ming over te gaan. De heer Bloembergen wenscht de discussien niet te rekken, maar wenscht op te merken, dat hij zich met dit amendement evenmin kan vereenigen, op grond dat de voorgestelde verhoo- ging in de daad te groot zou zijn. Zijne berekening van het te ontstane verschil, stemt ook geenszins met die van den geach- ten Voorsteller overeen. Dc heer van Assen treedt hierop in eene nadere berekening, ten betoogc van zijn boven vermeld beweren, dat het cijfer der verhooging in de daad geen overwegend bezwaar oplevert. t Is waar, het verschil is niet onaanzienlijk bij hetgeen tegenwoordig wordt verstrekt, maar dat bezwaar kan eenigermate vervallen, wanneer de buitengewone klerkenloonen vervallen; mogelijk ook dat door verandering der bureau-uren eenige besparing zoude kun nen worden verkregen. De heer Rengers wenscht de heeren Attema en Wiersma te doen opmerken dat het in zijne bedoeling lag om de traktemen ten in dezer voege te verhoogendie boven 800 met 200, boven ƒ600 met 100, en die beneden 600 met ƒ50, dan be stond er voor de ambtenaren gelegenheid om voor den ouden dag te zorgen door zich in eene levensverzekering eene voldoende uitkecring te verzekeren, wanneer ze door ouderdom voor hunne betrekkingen minder geschikt werden. Hij meent niet te dwa len wanneer hij beweert dat men, in het bezit der voorgestelde verhooging, zich eene voldoende uitkeering ouder anderen in de verzekering-maatschappij Nederland zou kunnen verschallen, bij welke maatschappij eene jaarlijksche premie van 50, na 30 jaren regt geeft op een kapitaal van circa 7000. Hij stemt overi gens gaarne toe dat er aan de uitvoering raoeijelijkheden zijn verbonden, en dat dc Raad de ambtenaren bezwaarlijk zal kun nen dwingen deel te nemen in dergelijke verzekeringen, doch wat de Raad wel kan doen is, de hier bedoelde ambtenaren door eene betere bezoldiging althans de gelegenheid te geven om zich, op de door Spr. bedoelde wijze een bestaan voor den ouderdom te verzekeren. De heer Bruinsma beaamt geheel hetgeen door den heer At tema, over een minimum en maximum is gezegd, want het blijft altijd eene moeijelijke positie voor B. en W. vis a vis de beamb ten; passen B. en W. het minimum toe, dan wordt daardoor ontevredenheid opgewekt en decline daargesteld. Wat de pen sionering betreft, had men te doen met een jeugdig personeel, hij zou het stelsel van den heer Rengers kunnen omhelzen, maar men heeft ook oudere ambtenaren. Spr. zal zich met het voor stel van B. en W. vereenigen. De heer van Assen verklaart tot dusver nog niets tot onder steuning van zijn gewijzigd amendement te hebben gezegd. Spr. treedt deswege in eenige beschouwingen, hij wenscht daaromtrent evenwel op te merken, dat hij geneigd zou zijn geweest de bepa ling van een miuimum weg te laten, doch hij wil den last en de verantwoordelijkheid niet van den Raad op B en W. overbren gen. l)e heer Bloembergen heeft voorts gewezen op het groot verschil 't welk bestaat tusschen de tegenwoordige tracteinenten, en het cijfer van het amendement, maar dit acht Spr. minder juist. Men heeft hier te beoordeelen, welk is het verschil tus schen de voordragt van B. en W. en de verhooging voorgesteld bij het amendement, en dan is dat verschil niet hooger dan ƒ1100, bovendien ligt het volstrekt niet in de bedoeling dat B. en W. dadelijk de maxima zullen toepassen. Het gewijzigd voorstel van den heer van Assen wordt, na ondersteund te zijn, door den Voorzitter in stemming gebragt. De heer Bloembergen vraagt of men over dit amendement en bloc, dan wel over de afzonderlijke deelen zal stemmen, dit laatste geeft hij in overweging. De Voorzitter merkt op dat men dit doende het onderling verband zou verbreken. De heer Attema zegt, dat wanneer men splitsing wil, name lijk om eerst uit te maken of men een maximum en minimum zal stellen, dat hij zich daar dan tegen zal verklaren, gelijk ook meerdere leden. De heer van Assen zou er niet tegen hebben dat men de tracteraenten afzonderlijk behandelde, maar dan zou de verhou ding die hij zich voorstelt, alligt worden verbroken. De Voorzitter ziet in eene splitsing werkelijk eenig bezwaar. De heer Bloembergen zegt opzettelijk inlichting omtrent de wijze van behandeling te hebben gevraagd, want hij zou gaarne eenige verandering omtrent een enkel punt zien aangebragt. Zich in hoofdzaak tegen het stellen van een maximum en mini mum verklarende, wenscht hij in elk geval voor te stellen om aan de betrekking van klerk op het bureau van den burgerlijken stand eene bezoldiging te verbinden van ƒ500700. De heer van Assen neemt dit voorstel over. De heer de With verklaart zich tegen maximum en minimum op grond van art. 136 der Gcm.wet. Hij wenscht eene afzon derlijke behandeling. Het amendement van den heer van Assen wordt hierop in rondvraag gebragt en afgestemd met 14 tegen 3 stemmen (die van de heeren Brunger, v. Assen en Rengers) dat van de hee ren Duparc en de Haan wordt daarop in behandeling gebragt. De heer de Haan merkt op, dat met dit amendement geen verschil in cijfere wordt daargesteld, maar wel speciaal de ver deeling in bureaux. De heer Brunger verklaart zich hiermede wel te kunnen vereenigen, doch ziet toch geen bezwaar in het aanbrengen van een minimun en maximum. Het betreft hier eene verordening die telkens te herzien is niet raadzaam en daarom zou hij gaarne die speling wenschen te behoudendc Raad kan telken jare dc zaak bij de begrooting regelen; dan spiegelt men de GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 16 Dec. 1865. 79 ambtenaren niets voor en de last wordt niet op B. en W. overgebragt. De heer van Assen ondersteunt dit gevoelen. Art. 179p. spreekt enkel van de benoeming door B. en W., aan den Raad behoort de organisatie. De heer JongSina zegt, dat juist dat argument zijn bezwaar uitmaakt tegen het stellen van een minimum en maximum. Kr is in dc daad veel waars in wat de heer Duparc omtrent de regeling ter provinciale griffie heeft aangevoerd, maar men vcrlieze toch niet uit het oog, dat het hier twee zeer van elkander verschil lende zaken betreft. Gedeputeerde Staten dragen volgens artt. 105 en 106 der Provinciale wet, de provinciale bcgrooting, voor zooveel het rijksbestuur betreft aan de Staten voor, die haar vaststellen. Daarna brengt de Koning deze al of niet op de rijks begrooting over waarna die posten door de Sta- ten-Generaal al of niet worden goedgekeurd. De definitieve re geling der tructementen van de ambtenaren ter provinciale griffie gaat dus langs ecnen geheel anderen weg dan in het onderha vige geval, want in dezen is het de Raad die moet regelen. Het zijn dus voorbeelden of liever twee zaken die niet in allen opzigtc voor onderlinge vergelijking vatbaar zijn. De heer Duparc verklaartopzigtens dit punt, zich in zijne motie ven reeds als ware het uitgeput te hebben. Nogmaals echter wijst hij er op, dat, evenzeer als art. 61 der Grondwet den Ko ning niet heeft verhinderd op de bedoelde wijze te werk te gaan, zoo ook art. 136 der Gemeentewet, dat bijna in dezelfde woorden is zamcngesteld, den Raad kan beletten de door hem beoogde regeling tc bepalen. De heer van Assen zegt, als hij art. 6 der concept-verorde ning citeert, dan betreft dit de werkzaamheden ter secretarie, niet de organisatie daarvan. Het voorstel van de heeren Duparc en dc Haan wordt ver volgens in stemming gebragt en met 12 tegen 5 stemmen afge stemd. Yoor stemden de heeren Brunger, van Assen, de Haan, Duparc en Rengers. Alsnu komt in behandeling art. 1 van Int concept. De heer van Asseil geeft in overweging om de bezoldiging van een der adjunct-commiescn, voorgesteld op 650, te stellen op ƒ750. Dc heer Attema draagt als amendement voor om, waar in art. 1 staat bezoldiging, te lezen jaarwedde, en voorts: een adj.-commies le kl. ƒ800, en een idem 2e kl. ƒ650. De Voorzitter deze zaak geleidelijk wenschende af te doen, brengt in behandeling het le gedeelte van art. la. een commies op eene bezoldiging van 1100. De heer Bruinsma zegt, men heeft ten aanzien van de beide amendementen en bloc gestemd, waarom geschiedt dit nu ook niet? De Voorzitter. Omdat men eene afzonderlijke behandeling heeft gewenscht. Hij stelt voor aan te nemenEen commies op een jaarwedde van ƒ1100; aangenomen. Een adjunct-com mies op eene jaarwedde van 800. De heer Attema wenscht, overeenkomstig zijn bereids gedaan voorstel te lezen een adj.-commies le kl. 800, een idem 2e kl. 650 het eerste gedeelte van het voorstel wordt eenstemmig aangenomen en derhalve besloten tot een adj.-commies le kl. ad 800. Ten aanzien van den anderen adj.-commies, wordt het voorstel van den heer van Assen, om de jaarwedde van dien ambtenaar, in stede van f 650 op 750, in rondvraag gebragt en afgestemd met 12 tegen 3 stemmen (die van dc heeren Oos- terhoff, Brunger en van Assen.) Het voorstel van den heer Attema boven vermeld, wordt nu in stemming gebragt en aangenomen met 14 tegen ééne stem (die van den heer van Assen) zoodat besloten is tot een adj.- commies 2e kl. ad ƒ650. Dc voordragt ten aanzien van het aanstellen van 3 klerken ad f 550, 350 en ƒ300, is daarop buiten beraadslaging en stemming aangenomen. Ten aanzien van de ambtenaren op het bureau van den Burg. Stand, is op voorstel van den heer Attema eenstemmig beslo ten, op dat bureau te hebben een adjunct-commies 1* kl. tegen eene jaarwedde van 800 en een adjunct-comm. 2e kl. ad/650. Art. 1 aldus gewijzigd, is daarop buiten beraadslaging een stemmig aangenomen. Opzigtens art. 2 stelt de heer van Assen voor, deze bepaling te doen wegvallen. Dc Voorzitter zegt, dat wanneer de lieer van Assen met den loop der werkzaamheden genoegzaam bekend was, hij dit voorstel niet zou hebben gedaanhet bezigen van buitengewone klerken van tijd tot tijd, is indedaad volstrekt noodzakelijk en geljcel af hankelijk van buitengewone drukte en omstandigheden. De heer van Assen heeft stellige reden te gelooven dat bui tengewone klerken, als men het slechts wil, gemist kunnen worden. Spr. zegt dit op voor hem deugdelijke gronden. De heer Bruinsma zegt dat die noodzakelijkheid toch van tijd tot tijd blijkt, doch men zal daarin zeer spaarzaam te werk gaan. De /oorZitter meent nog te moeten wyzen op de omstandig heden, dat men vroeger voor het bureau van den Burg. Stand over nog een klerk te beschikken had, en dat de werkzaamheden in gezegd bui eau in Mei en Nov. buitengewone hulp noodza kelijk doet zijn. De heer Jongsma ondersteunt het denkbeeld van den heer van Assen, vooral ook met het oog op de toekomst, wanneer in de vacerende betrekking van commies door een jeugdig en ac tief persoom zal zijn voorzien. De heer Attema merkt op, dat de gestelde bepaling is fa cultatief, de bedoelde buitengewone klerken zullen niet, maar kunnen worden gebruiktbovendien het is een begrootingspost, die aan dc goedkeuring van den Raad telken jare onderworpen wordt. De heer JODgsma merkt aan, dat men, het artikel aanne mende, toch bij de behandeling der jaarlijksche begrooting, naar de bepaling der verordening zal verwijzen. Art. 2 is daarop in rondvraag gebragt en met 13 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen waren de heeren van Assen en Jongsma. De artt. 3, 4, 5, 6 en 7 van het concept worden daarop ach tereenvolgend buiten beraadslaging en stemming aangenomen. De geheele verordening in stemming gebragt zijnde, is die met 12 tegen 3 stemmen (die van de heeren van Assen, Jongsma en Rengers) aangenomen. 2. Voorts is overeenkomstig het voorstel van B. en W. ver meld in het hoofd van dit verslag, eenstemmig beslotenAan J. Wijnants, adjunct-commies ter secretarie, toe te kennen eene tijdelijke toelage van ƒ100 'sjaars, Dc Voorzitter sluit daarna deze buitengewone vergadering. Bijvoegsel tot de Provinciale Erif.sciie Courant. 20

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 3