86 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 28 Dec. 1865. riteit. Hij was daarbij van oordeel, dat de Raad liet geheel in zijne magt zou hebben, het bestaande misbruik te keer te gaan, door volgens art. 1303 van het Burgerlijk Wetboek, het Depar tement van Oorlog in mora te stellen en te somméren tot nako ming van de contractuecle bepalingendoch het is hem wel ecnig- zins mocijelijk voorgekomen, daartoe op het bloote beweren van een lid van den Raad over te gaan, en daarom zou hij een offi cieel onderzoek wenschen te zien ingesteld. Bovendien het voor stel is zeer onschuldighet prsejudiciëert niets, het bindt niemand. Intusschen wenscht hij aan het voorstel eene kleine inlassching toe te voegen, hij spreekt daarin van „het contract", dit wenscht hij meer te preciséren. Spr. wenscht dus achter het woord contract waar het de eerste maal in het voorstel wordt genoemd te laten volgen: „den 8 Febr. 1861 door de gemeente met dat Departe ment aangegaan." Den heer Attema komt het voor, dat hetgeen de voorsteller wil, is eene enquête over het gebruik der bewuste stallen en dat hij het onderzoek daaromtrent aan B. en W. wenscht op te dra gen hiertegen meent hij Spr. zich te moeten verzetten, want al neemt men aan, dat die feiten daadwerkelijk bestaan en de enquête die kan aantoonen, dan vraagt hij nog, wat baat mij die bekend heid kon men daarmede de bewuste zaak een stap verder bren gen, dan zou het hem wel zijn. De voorsteller zal toch wel niet willen overgaan tot het voeren van een proces met den Staat? Dit kan niet met goed gevolg worden ingesteld en al kon men dit, het einde zou zijn vernietiging van het contract, met veroor deeling der gemeente tot betaling der kosten, schaden en intres- scn. Maar men zal dit niet kunnen, want er moet meer worden bewezen dan valt te bewijzen dat het contract is gevioleerd en op dien grond gelooft Spr. nooit dat de Staat zal worden veroordeeld. I)e hr. DnparCverklaart met eenige bevreemding den lir. Attema te hebben gehoord; de hr. Attema loopt de zaak vooruit. Spr. bedoelt in derdaad eene enquête en met regt en reden. De bepaling toch in art. 2 is voor geene tweeledige opvatting vatbaar. Dat artikel zegt: „dat de gebouwen zonder goedkeuring van het Gemeentebestuur niet aan hun ne eigenlijke bestemming zullen mogen worden onttrokken," en ver biedt „dat de kavalleriestal anders dan tot het stallen van paar den mag worden gebezigd." Nu bezigt men die stallen toch tot andere doeleinden, en, wanneer dan die feiten werkelijk bestaan, waarom dan gezwegen, wat doet men dan met een contract? In zake contractuecle verpligtingen van particulieren jegens de gemeente, zou deze, ingeval van schending dier verpligtingen, den mede contractant voorzeker niet ongemoeid laten, maar het goed regt trach ten ingang te doen vinden. Hij laat daar, met welke benaming hij de handelingen in dezen van den Minister van Oorlog moet be stempelen, maar stellig en zeker is het, dat het contract wordt gevioleerd. Wanneer het nu feitelijk blijkt, dat de bepaling van art. 2 niet wordt nageleefd, dan is de Raad niet verantwoord met het stilzwijgen daarover te bewaren of niet over te gaan tot het instellen van een onderzoek. Doet men dit eerste echter wel, dan is men niet verzekerd, dat het Departement van Oorlog, die stallen met er tijd niet tot nog geheel andere doeleinden zal bezigen; wanneer het daartoe aanleiding vindt, dan zal dat depar tement, vertrouwende op de zachtheid van den Raad, geheel wil lekeurig met die gebouwen omgaan. Wat aangaat het voeren van een proces tegen den Staat, bij eventueele aanleiding daartoe, dit hangt van de nadere beslissing des Raads af. De heer Attema zegt: Ware men hier in eene regtzaal, de spreukFrustra probatur quod probatum non relevat zoude te ge- moet zijn te voeren, want het bewijs van feiten, welke bewezen zijnde, toch niet kunnen leiden tot een gewenscht rcgtsgcvolg, is noode- loos, overtollig en tot niets leidende; het zoude zijn het scher men tegen de molenwieken. Het verwijt is Spr. gedaan als zoude hij de zaak vooruitloopen, daarop moet hij echter aan merken, dat, als men overweegt waartoe die enquête moet leiden, men dan ook op de vermoedelijke gevolgen daarvan het oog dient te rigten. Maar behalve dat komt Spr. ook niet tot de conclusie door den heer Duparc verkregen, want dat de stallen door het kazerneeren van eenige manschappen behoorende tot het gestationeerd detachement, aan derzelver bestemming zou den worden ontrokken, is op goede gronden, met in achtneming der bestaande omstandigheden, niet wel aan te nemenboven dien er worden nog paarden gestald. Violatie van de bepaling van het contract zou alleen dan bestaan, wanneer het door feiten gebleek dat men aan de stallen de gecontracteerde bestemming niet wilde geven. Intusschen is het betoog van den heer Du parc geheel geschikt om den Raad tot zijne zienswijze over te halen maar alleen, dan wanneer de Minister de stallen werke lijk tot andere einden bezigde, zou het feit geconstateerd zijn. In den tegenwoordigen stand der zaak acht Spr. het instellen van het bedoelde onderzoek volstrekt irrationeel. De heer Wiersma, ofschoon iuhaererende veel van hetgeen door den voorsteller is gezegd, kan zich evenwel met zijn voor stel niet vereenigen. De gemeente Leeuwarden toch heeft zich meer te beklagen over het gebruik maken van den stal dan wel dat men die ledig laat staan. Spr. erkent dat er feiten bestaan, waaruit de niet behoorlijke naleving van het contract blijkt, maar die zijn in elk geval, moeijclijk te bewijzen en het is de vraag of de gemeente niet nog meer schade wordt berokkend we gens andere aan het rijk in gebruik gegeven gebouwen; en naar zijn inzien heeft de gemeente tot dus ver geene schade geleden wegens den afstand der kavallcricgebouwcnmaar in elk geval krijgt men de helft der stallen terug, dan kan men die althans aan het misbruik, zoo dit al bestaat, ontheffen. Spr. ziet dan ook in het kazerneeren van eenige manschappen geene reden tot het instellen eener enquête, die, behalve het gevaar van een pro ces na zich te sloepen, nog het gevolg zal kunnen hebben, de operatie wegens dan afstand van de helft der stallen, te cmbrouil- leren. Bovendien is het voor B. en W. moeijelijk om de op- dragt uit te voeren, men zal de zaak kunnen roeren zonder daaruit eenige partij te trekken, en dit is hoogst onraadzaam. De heer Duparc geeit hierop te kennen: Het contract spreekt van het stallen van kavellerie-paarden, met het zenden van een 2Stal telken jare, wordt die bepaling niet ontdoken; maar toch anderzijds wordt het contract niet nageleefd door in de stallen de manschappen te huisvesten. Spr. is evenmin een vriend van processen, maar daar, waar het de verkorting van de regtcn dei- gemeente geldt, zal hij zijne stem verheffen. De heer Wiersma heeft gesproken van aan de gemeente berokkende schade, doch daarvan kan hier geene sprake zijn, het is hier alleen de vraag, wordt het contract nageleefd, en dit moet hij ontkennend beant woorden. Wat betreft het moeijelijke voor het Collegie van B. en W. om zoodanige opdragt uit te voeren, Spr. heeft te goe den dunk van dat Collegie om te mogen aannemen, dat het daar omtrent eenig bezwaar zou koestereu. De heer Wierdsma Schik wenscht niet in eenig betoog te treden over het mogelijke en al of niet wensehelijke van een proces met den Minister. De hoofdzaak is hier de afstand van de helft der stallen, de Minister wil die afstaan en Spr. wil gaarne dat men die erlange. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donder,lag 28 Dec. 1805. 87 De heer Bruinsma vraagtWat effect zal het voorstel heb ben? dat B. en W. tot het instellen van een rigtig onderzoek, in correspondentie met de militaire autoriteiten zullen moeten treden, en dan zal uit dat onderzoek blijken dat er werkelijk paarden worden gestald. Deswege zal rapport aan den Raad worden gedaan dat eene date certaine zal voeren, en dan voor ziet bij dat toch niet het doel van den heer Duparc zal worden bereikt, en een later misbruik blijft even goed mogelijk. Daarom zou hij liever B. en W, uitgenoodigd willen zien om een oog in 't zeil te houden, en dat dit reeds feitelijk geschiedt heeft de patronen-makerij bewezen, die op aandrang dezerzijds onmiddel lijk ter plaatse is gestaakt. Spr. zal tegen het voorstel stemmen. De heer Bolten verklaart zich insgelijks daartegen, en merkt nog opdat in elk geval, bij 't aanwezig zijn van kavallerie- paarden, een staiwacht in de bewuste gebouwen tegenwoordig moet wezenmaar wat meer zegt, tijdens de opbouw der nieuwe kazerne, na den beruchten brand, werd de stal tot infanterie-ka- zerne gebruikt. De heer Duparc wil nog met een enkel woord de vorige Sprs. beantwoordende heer Schik heeft gesproken van het terug erlangen der stallen voor de helft, maar dan laat men de zaak gelijk men in 't dagelijksch leven zegt „blaauw blaauw blijven" en dat gaat niet op. Spr. heeft het voorstel van den Minister mede helpen aannemen, maar hij betuigt het, met eenigen weer zin; de heer Bruinsma heeft gezegd liever te zien dat B. en W. worden uitgenoodigd toczigt uit te oefenen, maar Spr. moet herinneren, dat bedoeld toezigt reeds door de wet aan bedoeld Collegie is opgedrageneindelijk heeft de lieer Bolten gewezen op het gebruik van de stallen door de infanterie na den ka- zerncbrand, hiertegen moet hij aanvoeren, dat dit niet is geschied dan na gehouden overleg met het gemeente-bestuur, of liever na een generale magtiging van den Raad op B. en W. om al zoo danige voorzieningen te nemen, als toen noodig waren. Als de minister ten dienste der kavallerie ook kazernering der manschap pen in den stal van den Raad zou vragen, dan gelooft hij, dat daartegen wclligt geen bezwaar zou worden gemaakt. Maar, zoolang dit niet is geschied, blijft hij er bij, dat de bepaling van art. 2 niet wordt nageleefd. Het voorstel van den heer Duparc is daarop in rondvraag gc- bragt en afgestemd met 16 tegen 3 tegen stemmen, die der hec- ren Duparc, Jongsma en Verwijs. 11. Voorstel van B. en W. omtrent een adres van de ge broeders Romein, waarbij, naar aanleiding van het bij den Raad aanhangig vraagstuk, omtrent het al of niet herstellen van de verbroken gemeenschap van de wijk Oldegalileën met het overig gedeelte der stad, ter kennis wordt gebragt, dat zij, voor het geval de Raad mogt kunnen goedvinden een brug te doen aan leggen van af Oamstraburen tot op hun erf, aan de oostzijde vau de Dokkumer Ee, genegen zijn den grond, bcnoodigd tot het leggen van een weg van af die brug tot aan het schoolge bouw op Oldogalileen, kosteloos onder de daarbij gestelde voor waarden aan de gemeente af te staan. Alvorens tot de behandeling van het bovenvermelde voorstel over te gaan brengt de Voorzitter ter tafel een zoo even ont vangen, tot de ondervverpelijke zaak in verband staand adres van bewoners enz. van Oldegalilcén, houdende verzoek om, of voor rekening der gemeente binnen den kortst mogclijken tijd bij het Blaauwhuis eene nieuwe brug over de doorgraving te bouwen, of wel, zoo de begrootiug der stad vooralsnog zulks niet mogt ge- doogen, concessie te vcrlcenen, zulks onder toezigt der regering voor particuliere rekening geschiede. Nadat van dit adres lecture was gedaan, stelt de Voorzitter voor het adres van de gebroeders Romein en liet daartoe betrekkelijk voorstel van B. en W. af te doen. De heer Gorter geeft te kennen, niets op dat voorstel van B. en W. te willen afdingen, maar gaarne te willen dat het zoo even gelezen nader adres ter kennisneming van de leden ter visie worde gelegd, wat trouwens ook wel het doel van den Voorzitter zal zijn. De Voorzitter zegt, dat het voorstel ven B. en V. in behande ling is, en eerst dient te worden afgedaan. Daartoe overgaande is buiten verdere beraadslaging, eenstemmig overeenkomstig dat voorstel besloten Aan de heerea gebroeders Romein alhier te kennen te geven, dat hij geene termen heeft gevonden, om het, door hen bij adres van den 1 Dcc. 1865 gedaan en aldaar breeder omschreven aanbod, in gunstige overweging te nemen, vervolgens is op voorstel van den Voorzitter eenstemmig beslo ten, het voren vermeld nader adres van de bewoners der buurt Oldcgalileën voor de leden der visie te leggen. 12. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W., vervat in hun besluit van den 13 Dcc. 1865, no, 6/80, be trekkelijk de ingediende adressen der hulponderwijzers J. van Zuijlen en A. Siekraan, beide het verzoek bevattende om met eene gratificatie te worden begiftigd. Besloten dit voorstel met de betrekkelijke stukken voor de leden ter inzage te leggen, om in eene volgende vergadering behandeld te worden. 13. Voorstel van B. en W., vervat in hun besluit van den 13 Dec. 1865 no. 2/1 lc, omtrent een adres van A. Bakker, tapper alhier, aan Ged. Staten gerigt, waarbij nogmaals aan hun Collegie wordt verzocht, dat hij in de directe belasting of hoof- delijken omslag, ten behoeve dezer gemeente, dienst 1865, naar evenredigheid zijner inkomsten en alzoo in lager klasse moge worden aangeslagen. Ter visie om in eene volgende verga dering te worden afgedaan. 14. Voorstel van B. en W., vervat in hun besluit van 27 Dcc. 1865 no. 3/9, betrekkelijk het verzoek van J. II. Menkema, beambte ter Secretarie, om bij vernieuwing met de waarneming der directe van de Begraafplaats te mogen worden belast. Ter visie, om in eene volgende vergadering af te doen. 15. De Voorzitter doet mededeeling van de ontvangst der volgende stukken a. eene resolutie van hh. Ged. Staten van 18 Dcc. 1865 no. 34, houdende goedkeuring van de gemeente- begrooting voor de dienst 1866, en b. eene resolutie van ge meld Collegie dd. 18 Doc. no. 2, houdende toezending van het koninklijk besluit van den 12 Dec. bevorens no. 92, waarbij is goedgekeurd het besuit tot heffing van gcmeentc-opcentcn op de grondbelasting. Besloten deze stukken aan te nemen voor notificatie. 16. Ter tafel gebragt en gelezen een schrijven van den heer rar. E. de Wendt, houdende kennisgeving, dat hij voor de op hem uitgebragte benoeming tot euratcr van het stedelijk Gym nasium alhier, bedankt. Is besloten van dit schrijven aan hh. curatoren der gemelde inrigting mededeeling te doen onder uit- noodiging om eene nieuwe voordragt in te zenden. 17. Voorts is mededeeling gedaan van de ontvangst der vol gende stukken a. Een schrijven van den heer G. J. Mispel blom Beijer, liet berigt bevattende dat hij de benoeming van voogd der Stads Armekamer alhier aanneemt; b. gelijk schrijveu van den heer E. J. Bruinsma, ter zake zijner herbenoeming tot lid der plaatselijke schoolcommissie. Aangenomen voor noti-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 3