6
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 25 Jan. 1S66.
te magtigen, tot hoeding dier uitgaaf hoofdstuk "VIII, afd. III,
art. 3 te versterken uit hoofdstuk XI artikel I der gemeente-
bcgrooting voor 1866 met eene gelijke som van ƒ125. Dit
voorstel is buiten beraadslaging en stemming aangenomen.
4. Aan de orde is de behandeling van het ter vergadering
van 11 Januarij jl. ter tafel gebragte en in het verslag dier
zitting geheel geïnsereerde voorstel van den heer Mr. E. Jongsma,
nopens eene eventueele verplaatsing van de strafgevangenis van
Leeuwarden naar Medemblik.
De Voorzitter stelt den heer Jongsma in de gelegenheid, dit
zijn voorstel toe te lichten.
De heer Jongsma daartoe overgaande geeft te kennen, dat
hij daarbij zeer kort zal kunnen zijn, want het is hem voorgeko
men dat het belang der gemeente en dat harer ingezetenen bij
het bestaan der bewuste inrigting nog al vrij duidelijk in het
oog springt. Hij wenscht evenwel de 3e overweging van zijn
voorstel wel eenigzins te wijzigen. Zoo als het daar staat is het
wel wat sterk uitgedrukt, daarom zou hij het aldus wenschen te
stellen: „In aanmerking nemende, dat bij deze zaak de belan
gen der gemeente zijn betrokken en geacht kunnen worden door
zoodanige overbrenging te zullen worden benadeeld waartegen
het geacht kan worden de pligt van deze vergadering te zijn, te waken."
Spr. wil nu nog beknoptclijk het doel en de strekking van zijn
voorstel ontwikkelen en zegt hoofdzakelijkHet belang der
gemeente wordt benadeeld wanneer eene inrigting, die voor han
del- en neringdoenden vele voordeden oplevert, wordt opgeheven,
en het is de alhier gevestigde strafgevangenis die vele zoodaaige
voordeden oplevertdaaromtrent tot kleine bijzonderheden aftcda-
len. jvil hij niet, doch wenscht op te merken, dat door de straf
gevangenis een groot kapitaal in circulatie onder de ingezetenen
wordt gebragt. Het gewoon zoo wel als het buitengewoon onder
houd der gebouwen, verschaft veel werk aan alhier woonachtige
metselaars, timmerlieden, smeden, verwers en stucadoors en aan
hunne knechten; de 16 ambtenaren ten behoeve van de huis-
dienst, de arbeid en de geneeskundige dienst gebezigd, de gees
telijken benevens de 22 bewakers genieten te zamen een tracte-
ment tusschen de 22 en 23,000, welk kapitaal, in den regel
kan worden aangemerkt hier verteerd te wordende verschillende
leveranciers van de voedingsmiddelen der gevangenen, die geacht
kunnen worden voor het meerendeel in Leeuwarden te wonen,
hebben deswege over 1864 ruim 46,000 ontvangenaan brand
stoffen, aangevoerd door in den regel te dezer stede domicilie
hebbende schippers, werd uitbetaald ruim ƒ6300, voor verlichting
werd betaald ruim 6000 en voor bureaubehoeften ruim 400.
Wanneer men nu deze globale cijfers bij elkander optelt dan ver
krijgt men ongeveer de som die door het gouvernement is bere
kend als uitgaaf voor de gevangenen te Leeuwarden. Het gou
vernement berekend toch dat de gevangenen te Leeuwarden, den
Staat in 1864 per dag kosten 0,35.18 cent; dit vermenigvuldigd
met de bevolking over dat jaar, zijnde 681 man, geeft een cijfer
van 86,987.75. Doch dit bedrag staat nog niet op zich zelf;
het gevolg van de strafgevangenis is een groot garnizoen. Dat
garnizoen zal zeker gedeeltelijk misschien voor het meerendeel de
gevangenis volgen. Wat de voeding van een bataillon aan den
Staat kost en dus in Leeuwarden daarvoor wordt uitgegeven, van
welken invloed het verblijf van vele officieren onder anderen
heeft op den huurprijs van kamers, bovenwoningen en huizen,
behoef ik niet op te sommen, genoeg, het zal gevoeld worden
door velen, wanneer gebeurt datgene wat ik vrees. Het voorstel
is, dat de Gemeenteraad zich bij adres tot den Koning wende,
niet alleen omdat bij de besproken opheffing het gemeentelijk
belang en dat van hare ingezetenen betrokken is, maar het heeft
ook de strekking, dat bij gezegd adres tevens worde gewezen op
de redenen, die het ook in het algemeen rijksbelang minder wen-
schelijk doen zijn. Daarop te wijzen is noodzakelijk, want, na
gaande de tusschen de regering en de Staten Generaal gewis
selde stukken, dan is het hoofdmotief voor die verplaatsing, de
slechte gezondheidstoestand der gevangenen. De Raad kan zoowel
door cijfers als anderzins aantoonen, dat dit niet de schuld is
van Leeuwarden of hare gevangenis, maar van de overbevolking
en andere tijdelijke invloeden en omstandigheden. De Raad moet.
dit doen, omdat hij anders zoude schijnen de geldelijke belangen
van Leeuwardens ingezetenen te stellen boven het welzijn van
ongelukkige medemenschen. En hij kan dit aantoonen. Over
de jaren 1852 tot en met 1856 bedroeg het getal zieken ruim
40%; over de jaren 1857 tot en met 1864 daarentegen 67'%.
Van waar dat verschil? daarvoor moet eene bepaalde oorzaak
bestaan. Deelde de gevangene bevolking in dezelfde ramp die
Leeuwardens vrije bevolking, althans in de jaren 1858, 1859 en
1860 trot? Zeker ja. Doch in 1857 was de koorts-epidemie
nog niet heerschende in die mate als in 1859 en 1860 en in
18<51, 62, 63 en 64 was hij reeds steeds afnemende en op het laatst
verdwenen. Er moet dus eene andere oorzaak hebben bestaan
deze zit onder anderen hierin: in 1857 vermeerderde de bevolking
aanmerkelijk. Deze bedroeg over de jaren 1854, 55 en 56 gemid
deld 585 en over de jaren 1857, 58, 59, 60, 61, 62 en 63
gemiddeld 830 gevangenon deze bevolking werd dus gemiddeld
vermeerderd met 245, omdat in 1857 het kasteel te Woerden
als strafgevangenis werd opgeheven en de gevangenen naar Leeu
warden overgebragt. Lceuwardon stond dus toen zeker niet als
zoo ongezond bekend! De tegenwoordige Minister van Justitie
schijnt evenwel het tegendeel te gelooven, althans hij zeide in de
zitting van 18 Nov. jl. „steeds was Leeuwarden eene hoogst
ongezonde gevangenis." Ik voor mij heb echter reden om de
juistheid van deze stelling te betwijfelen, lo. op grond van do
cijfers, want Leeuwarden leverde tot 1857 (het jaar der overbren
ging) 40% zieken en Woerden 49%, 2o. op grond van eeno
verklaring van de regering in 1857, toen zeide de Minister van
Justitie van der Brugghen„dat het huis van reclusie en tuchti
ging te Leeuwarden als eene der meest geschiktste gevangenissen
was aan te merken en behoorlijk zonde zijn in te rigtcn, om al
de crimineel veroordeelden in het geheele Rijk te bevatten." Let
wel, Mijne Heerenhier zit de kwaal; de Minister sprak van
behoorlijk in te rigten'. Maar is dat gedaan wij geloven het niet,
en dat ongeloof van ons hangt niet in de lucht, maar steunt
op officieele verslagen voor de laatste jaren, waarin wij lezen,
„dat het behoorlijk inrigten der gevangenis voor de vermeerderde
bevolking veel te wenschen heeft overgelaten."
Nu is de stand van de zaak kortelijk deze: Leeuwardens ge
vangenis leverde in de laatste jaren die 1865 vooraf gingen een
groot aantal zieken en wel 67 vroeger was dit 40 Men
trekt daaruit deze conclusieLeeuwardens gevangenis heeft eene
ongezonde ligging en inrigting, de gevangenis moet van daar
verwijderd worden. Op grond nu van de geschiedenis en der
cijfers die ik gaf, bestrijd ik dio conclusie en stel ze aldus:
Leeuwardens gevangenis is niet uitgebreid zoo als het plan was
toen men de bevolking bijna verdubbelde, ze laboreert uit dien
hoofde thans aan overbevolking neemt men deze oorzaak weg,
dan zullen ook de gevolgen niet uitblijven. Deze en verdere later
aan te voeren daadzaken kan en moet de Raad opnemen in zijn
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 25 Jan. 1866.
7
adres, waarin hij de belangen van de gemeente cn de ingezetenen
voorstaat.
De Voorzitter zegt: de vergadering heeft de toelichting van
den heer Jongsma, aangaande zijn ingediend voorstel gehoord,
ik stel nu voor dat in overweging te nemen. Dienovereenkom
stig eenstemmig besloten zijnde, worden de beraadslagingen daar
over geopend.
De heer Bruinsma verklaart de zienswijze van den geachten
voorsteller geheel te zijn toegedaan, hij kan bij het geciteerde
nog voegen, dat hij voor eenige jaren met den heer Bloembergen
en in bijzijn van dr. Gunning, de gevangenis heeft bezoehi en
toen door den heer Gunning, een onderzoek is ingesteld, om
trent de hoedanigheid van de lucht, aanwezig in de werkzalen
en slaapplaatsen der gevangenen. Dat onderzoek geschiedde
op gezette tijden en wel des avonds na het verlat n der werk
zalen en des morgens na het ontruimen der slaapzalen, derhalve
op de meest daarvoor geschikte tijdstippen, en de uitkomst van
dat onderzoek was, dat eene zoo verpestende lucht in die loka
len heerschte, dat iemand, daaraan niet gewoon, het er mocije-
lijk kon uithouden daarenboven, destijds genomene scheikundige
proeven hebben dit ten vollen bevestigd. Of daarin evenwel
later eenige verbetering tot stand is gekomen, weet Spr. niet.
maar zeker is hij overtuigd, dat de kwaal in overbevolking zit.
Ook de ziekenzalen geeft hij bezocht cn hij moet verklaren dat de
zieken in dat opzigt gelukkiger waren dan de gezonden, want
in die lokalen was de lucht minder verpest. Of de heer Gun
ning de uitkomst van dat onderzoek aan de heeren regenten
\an het gesticht heeft medegedeeld is hem onbekend.
De heer Attema -. De heer Jongsma heeft de aanleiding tot
zijn voorstel gegrond op het bepaalde in art. 120 der Gemeente
wet, waarbij, als tot de bevoegdheid der gemeentebesturen be-
hoorende wordt bepaald, dat die besturen de belangen hunner
gemeenten en van hare ingezetenen kunnen voorstaan bij den
Koning, de Staten-Generaal en de Staten der provincie. Er zou
nu eene kwestie kunnen bestaan of gemelde bevoegdheid naar aanlei
ding van art. 9 der grondw. zich enkel cn uitsluitend bepaalt tot het
voorstaan van de belangen der gemeente en van hare ingezetenen, dan
wel of zij zich ook uitstrekt tot het voorstaan van andere belangen. Ik
wil aannemen dat de bevoegdheid zich cok verder uitstrekt, maar dan
merk ik op, dat men zich bij de beoordeeling dezer zaak niet
moet en mag stellen op een bcpcikt gemeentelijk finantieel be
lang ook het rijks belang legt een overwegend gewigt in de
schaal. De geëerde voorsteller zal het met mij eens zijn en hij
heeft getoond dit te zijn, dat het gevangeniswezen is eene zaak
van rijks belang, behoorende tot de zorg van de hooge regering,
getuige onderanderen de aanwezigheid eener commissie van ad
ministratie door den Koning benoemd. Wanneer men deze
zaak zoude beschouwen enkel uit het oogpunt van gemeentelijk
finantieel belang, dan zou men zoodanige handeling kunnen be
schouwen als voortvloeijendc uit een intórct closier, en dit kan
in dezen niet. Ik wenseh derhalve de zaak uit een minder be
perkt oogpunt te beschouwen, en dan vraag ikIs het wel in
het rijks belang te achten dat de gevangenis hier gevestigd blijve?
En dan resulteert uit eene beschouwing, gedaan uit het oogpunt
van het algemeen rijks belang, dat het huis van reclusie en
tuchtiging alhier, niet onder gunstige omstandigheden verkeert.
Om dit te doen uitkomen kan dienen de officieele regerings
statistiek omtrent het gevangeniswezen over 1863 en het daar
over geschreven opstel van mr. J. F. B. Baert, in het staath, en
statistiek jaarboekje voor 1865, bl. 221255 en meer bepaald
bl. 234 cn 235. Daar komt voor eene statistieke tabel over
10 jaren opgemaakt aangaande den levensduur en de gezond
heidstoestand der tuchtelingen alhier. En wat blijkt daaruit
dat de bevolking voor 94 bestaat uit mannen van 1850 jar.
mannen dus van een jeugdigen en mannelijken leeftijd dat
daarvan jaarlijks gemiddeld 5 sterft'dat daarvan almede
jaarlijks 57'/t eens of meermalen ziek is, en dat der
gezamenlijke verblijfdagen als ziektedagen zijn doorgebragt. Deze
ongunstige toestand is kennelijk nog verergerd na de ontruiming
der strafgevangenis te Woerden, na het besluit van den Minister
van der Brugghen tot vereeniging van alle crimineel veroordeel
den in één gesticht. Als nu die toestand de ware is, beweegt
de Gemeenteraad zich dan niet op een gevaarlijk terrein, wan
neer hij het behoud van de gevangenis vraagt Ook in het jaar
1860 deelde dr. de Brauw in het tijdschrift van geneeskunde,
bl. 561559 verselijkencle beschouwingen mede over de straf
gevangenissen te Woerden en te Leeuwarden en komt daarbij
tot de slotsom „dat de gevangenis te Leeuwarden geen geschikt
gebouw is voor de bestemming die er aan is gegeven." Maar
deze beschouwingen staan niet op zich zelf; ik heb hier voor
mij de redevoering van den Minister van justitie te dezer zake
gehouden in de zitting der Tweede Kamer, van 18 Nov. jl. op
genomen in het Weekblad van het Regt no. 2746. De Minister
de gevangenis te Leeuwarden besprekende, zegt daaromtrent
„Er is geene gevangenis in het land, waaromtrent jaarlijks zoo
vele klagten inkomen gene waaraan steeds zoovele kosten moe
ten worden besteed. Het is een oud gebouw dat aan el
kander gelapt wordt, maar waarvan inderdaad nooit een hecht,
sterk, goed gebouw zal kunnen worden gemaakt." Zóó spreekt
de Minister over het gebouw en nu worden al de grie
ven daartegen opgesomd ,,l)e slaapzalen zijn zoo overbevolkt,
dat zij stellingen bevatten voor 3 lagen hangmatten boven el
kander; goede eetzalen waajr de nietwerkende bevolking ook
des Zondags zich kan ophouden, ontbreken over de ziekenzalen
is sedert verscheiden jaren geklaagd de arbeidzalen zijn onvol
doende en ongeregeld gelegen." En zoo gaat de Minister voort
en zegt„Steeds was Leeuwarden eene hoogst ongezonde ge
vangenis," en eindigt met eene zinsnede die ik hier niet met stil
zwijgen wil voorbijgaan. „Overigens zegt hij, zijn de gebouwen
te Leeuwarden grootendeels oud en het maken van aanzienlijke
kosten niet waardig. „Dit laatste, is zóó waar, dat twee ge
achte leden 'lor commissie mij hebben verzekerd, dat al het geld,
hetwelk aan die gevangenis wordt besteed, weggeworpen is. Breek
het gebouw af, zeiden zij, bouw een nieuw gestichtdit zal goed
kunnen worden, want er is ruimte genoeg, maar zoo als het nu
is, is er nooit een goed gesticht van te maken."
En nu mijne heeren herhaal ik mijne vraag Begeeft de
Raad zich inderdaad niet op een gevaarlijk terrein wanneer
hij de bestendiging hier ter stede vraagt van eene inrigting,
waaromtrent het voortdurend bestaan, uit het oogpunt van het
algemeen rijks belang beschouwd, meestens twijfelachtig is te
achten Waar de feiten zóó spreken, vind ik althans geene
vrijheid de regering te verzoeken, dien toestand te bestendigen,
maar wenseh ik de zaak aan hare prudentie over te laten, te
meer bij het bestaan eener speciale, zeer ijverige commissie van
administratie.
De heer Meursinge verklaart zeer gaarme het voorstel van
den heer Jongsma te willen ondersteunen, in opzigt tot het
finantieel belang dat de gemeente en hare ingezetenen bij die
inrigting heeftmaar dat hij dit, met het oog op de gevangenis