8
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 25 Jan. 1866.
zelve, moeijelijk kan doen. Nagaande de bijgebragte becijferingen,
dan komt het hem voor dat de verhouding al zeer ongunstig is,
en, ofschoon bij moet observeren, dat de plaats gehad hebbende
buitengewone omstandigheden wel degelijk van invloed zijn ge
weest op de verkrcgene ongunstige resultaten, staat het bij hem
vast dat de tegenwoordige gevangenis niet aan de eischen vol
doet en niet bestendigd behoort te worden hij kan zich der
halve niet met het voorstel vercenigen.
De heer Duparc Zoo een vreemdeling, b.v. een Duitschcr,
deze beraadslaging bijwoondehij zou zich zeer verwonderenen
wel daarom, dat men ijvert voor het behoud van eene
gevangenis, en niet alleen van die gevangenis, maar ook om
hetgeen er uit voortvloeiteen sterk garnizoen. Eene gevange
nis toch bezit op zich zelf niet veel aanlokkelijks, en in het
buitenland worden militairen veelal beschouwd als niet bijzonder
te strekkeu tot handhaving van de vrijheid der ingezetenen. Maar
die bevreemding zou spoedig ophouden. Spr. wijst er nl. op,
dat de gevangenen goed worden bewaakt en dus niet behoeven
te worden gevreesd, en dat de vrijheid, die wij hier te lande
gelukkiglijk genieten, door de militairen niet wordt beperkt. Het
een zoowel als het ander geeft intussejien stoffelijke of financicole
voordeden aan de ingezetenen, waarvoor men niet blind mag
zijn, te minder daar men te Leeuwarden tot dus verre nog niet
mag bogen op andere rijks instellingen. Daarom kan Spr. zich
allezins met het gedane voorstel vereenigen. Nu is het wel waar,
dat de iinancieele voordeden, die de gevangenen zeiven opleveren,
minder groot zijn dan sommigen wel meenen, maar er zijn vele
ambtenaven aan de in.rigting verbonden, die toch allen hunne
tractementcn hier verteren.
Spr. heeft allen eerbied voor de statistiek en die spreekt hier
ook duidelijk, maar hij moet toch observeren, dat de ziekte en
sterfte in gevangenissen altijd ongunstig bij die der vrije bevol
king afsteekt; dit ligt in den aard der zaak, en, de statistiek
van alle gevangenissen raadplegende, zal men dit altijd stellig
bewaarheid vinden. Immers liet geldt hier individuen die hunne
geheele vrijheid missen, cene vrijheid die zij, als gewoonlijk veel
ineer dan anderen, levende in de vrije natuur, meer dan elk ander
menseh zullen ontberen uit hun eigenaardig vrij leven eensklaps
overgebragt in beslotene vertrekken waar cene meer bedompte
atmospkecr heerscht, zullen de nadeeligc gevolgen daarvan des
te meer invloed op lien uitoefenen sommige gevangenen zou
men kunnen vergelijken bij een wild dier, dat, in eene kooi op
gesloten, onmiddellijk zijne veerkracht verliest en zijne gezond
heid geknakt vindt. Hij zal zich, hij herhaalt het, met het
voorstel van den heer Jongsma vereenigen, en wcnscht zich ove
rigens niet in te biten met een onderzoek of men in dezen enkel
het rijksbelang hebbe op het oog te houden. Hij is echter van
gevoelen, dat de ongezondheid der gevangenis, waarop is ge
wezen, niet voorspruit uit lokale omstandigheden, maar uit over
bevolking. De regering neme die weg of vergroote de gevangenis,
en men zal in beide gevallen geheel andere uitkomsten zien.
De heer Rruinsma merkt aan de heer Attema heeft geciteerd
dat de gevangenis slecht was ingerigt en dat de slaapzalen zóó
overbevolkt zijn, dat zij stellingen bevatten voor 3 lagen hang
matten boven elkanderSpr. zag, tijdens zijn bezoek in de ge
vangenis, slechts twee bedden boven elkander, en daardoor ont
stond juist die verpestende lucht. Of nu dit was toeteschrijven
aan overbevolking of mindere bevordering van luchtszuivering,
laat hij in 't midden, maar het zal eene waarheid zijn dat men
elders gelijke resultaten erlangt.
I)e heer Rengers zegtHet moge bevreemdend klinken als
ik zeg, dat ik mij zoowel met de argumenten voor als met die
tegen het voorstel van den heer Jongsma vereeuigen kan; de
bestrijders van het voorstel hebben, mijns oordeels, zich echter op
een te eenzijdig standpunt geplaatst. Wel ben ik het met de
heeren Attema cn Meursinge eens dat in de eerste plaats het
algemeen rijksbelang op het oog moet worden gehouden, dat men
vooral hebbe te letten op den gezondheidstoestand der gevangenen,
maar niets in het voorstel des heeren Jongsma is daarmede in
strijd, het is alleen de bedoeling pogingen aan te wenden dat de
inrigting, behoudens aan te brengen verbeteringen, wier hooge
noodzakelijkheid niemand ontkennen zal, hier ter stede gevestigd
blijvc. Ook ik heb de rede des Ministers gelezen enliet beweren
van den heer Attema gehoord, maar heb de overtuiging dat aan
de overbrenging der gevangenen en de veranderde inrigting der
gebouwen to Mcdemblik aanwezig, belangrijke geldelijke olfers,
door het rijk te hoeden, verknocht zullen zijn. De Raad kan
dienaangaande zeer wel de belangen der gemeente cn harer inge
zetenen voorstaan, zeer wel de hoogcrc regering op de bezwaren
cener verplaatsing attent maken en in zijn adres aanvoeren dat
bij eene eventucele uitbreiding der bestaande gevangenis het
kwaad, zoo niet geheel, dan toch ten dcele, zal kunnen worden
weggenomen; op dien grond zal ik rag bij het voorstel van den
heer Jongsma voegen.
De lieer Wiersma zou, na het gesprokene door den heer Rengers
van het woord kunnen afzien, ook hij zal zich vóór het voorstel
verklaren, want, zonder iets op het beweerde door den heer
Attema te willen afdingen, is hij van oordeel dat men zijne
wenschen, omtrent het al dan niet verplaatsen van rijk? instel
lingen zeer wel zal mogen uiten, daar waar het algemeen rijks
belang niet inloopt tegen dat der gemeente, waar de instelling
gevestigd is. Men heeft beweerd dat het rijks belang door be
stendiging hier ter plaatse van de strafgevangenis zou worden
benadeeld maar nu vraagt hij aan wie is de oorzaak daartoe
te wijten Immers aan het rijk, dat door overbevolking der ge
vangenis die oorzaak deed ontstaan, of door de gevangenis niet
uit te breiden de nadeelige gevolgen waarop is gewezen deed
voortduren.
Moet nu Leeuwarden er onder lijden, dat men van rijkswege
geene afdoende maatregelen nam Die gevangenis is de eenige
rijks-instelling in Friesland, cn de noordelijke provinciën zijn
over het geheel schaars met rijks inrigtingen bedeeld. De hooge
regering heeft welligt die inrigtingen liefst om zich heen, de
meer afgelegene positie onzer provinciën geeft misschien wel
gerecde aanleiding om aan dat verlangen te gemoet te komen.
Maar de betrokken provinciën of gemeenten moeten in zoodanig
geval hunne bijzondere belangen tegenover het algemeen rijks
belang doen gelden. Men moet zich in dezen adressóren, men
moet te kennen geven, neem de oorzaken van het kwaad, het
nadeelige weg en ge zult de gevolgen zien. Hij zal zich der
halve met het voorstel vereenigen, doch wenscht in het adres
bepaaldelijk opgenomen te zien dat men de tegenwoordige be
zwaren in genen deelp ontkent, maar dat de schuld daarvan niet
is te wijten aan de plaats waar de instelling gevestigd is.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 25 Jan. 1866.
9
Toen voor eenigen tijd het oude gebouw voor de zittingen van
den Hoogen Raad in 's Gravenhage, door een nieuw gebouw ver
vangen moest worden, was er daarom nog geen sprake om het
gezegd collegie naar elders te verplaatsen; als de veeartsen ij kun
dige school te Utrecht gevestigd, vernieuwing der gebouwen
behoeft, denkt men er niet aan, die school naar elders over te
brengen, maar nu het eene rijksinrigting te Leeuwarden geldt,
nu het gouvernement zelf de gebouwen heeft laten verwaarlozen,
of niet tot de vereischte uitbreiding is overgegaan, nu is er al
dadelijk sprake van verplaatsing.
De heer Bolten vereenigt zich met voorstel van den hoer Jongsma.
Eene omstandigheid wenschte hij evenwel op te merken. De
Minister heeft gezegd, de gebouwen zijn oud en al wat er aan
gedaan wordt baat niet en is weggeworpen geld. Spr. moet
daartegen opkomen. De vleugel aan de zijde van de Keizers
gracht is in 1827 nieuw gebouwd die is nog zeer goed en kan in
geen geval oud wezendie aan den kant van den Graehtswal is
in 1850 daargesteld; de nieuwe vleugel voor het tuchthuis is
voor een paar jaren gebouwdhet eenige wat oud kan heeten
zou dus zijn het zoogenaamde Oude blokhuis, dat tot woning van
den kommandant en tot magazijnen dient; daaromtrent heeft
sinds lang het plan bestaan, het oude af te breken en door een
nieuw gebouw te doen vervangen, dat daarvan niets is gekomen
is de schuld der regering zelve. In zijne betrekking als bouw
kundige, kan hij verklaren, dat er aanzienlijke kosten, soms veel
te veel, aan de bewuste gevangenis zijn te koste gelegd; maar
de kwaal is deze, er heeft overbevolking plaats, en wat de
gezondheid van de plaat» betreft, hij heeft de overtuiging, dat
Medemblik' in meer dan een opzigt, oneindig ongezonder is als
Leeuwarden.
De heer Jongsma geeft te kennen, dat de wijze waarop een
voorstel wordt ontvangen, den voorsteller moed geeft of dien
beneemt. Hij is, zoo als men dit noemt, genaderd tot den twee
den termijn, welke moet strekken om de daaromtrent geuite
beweringen te refutéren. Die taak is hem echter veel vergemak
kelijkt doordien vele argumenten, die hij tot dezen termijn had
bewaard, in het voordeel van zijn voorstel zijn bijgebragt. De
heer Wiersma heeft naar zijn oordeel, zoo als men het noemt,
den spijker op den kop getroffen, want het is waarheid de slechte
toestand der gevangenis is veroorzaakt zoowel door het nemen
van ondoeltreffende als door het niet nemen van doeltreffende
maatregelen van den kant van het Rijk, en Leeuwarden wordt
bedreigd daarvan de dupe te zullen worden. Ook in de bewe
ring van den heer Attema is veel waars en ook hem voorsteller
waren die omstandigheden niet onbekend, ook hij heeft uit de
geciteerde bronnen, cijfers genomen die in zijn stelsel behoorden.
De heer Attema heeft tevens de toepasselijkheid in deze, van art.
120 der Gemeentewet in twijfel getrokken. Spr. wijst op de bepa
ling van art. 9 der Grondwet en wanneer hij dan ziet, dat laatst
gemeld art. aan wettelijk zamengestelde of als zoodanig erkende
ligchamen de bevoegdheid geeft, verzoeken aan de bevoegde magt
schriftelijk in te dienen, alleen over onderwerpen tot hunne be
paalde werkzaamheden behoorendc, dan is het bij hem niet twij
felachtig, of voor een Gemeentebestuur bestaat de bevoegdheid,
om de belangen der gemeente en van hare ingezetenen bij de
bevoegde magt voor te staan, zoodat ook zonder art. 120 der
Gemeentewet, die bevoegdheid aanwezig is, en gelooft hij niet,
dat de Raad die bevoegdheid door eene poging als de onderwer-
pelijke, zoude overschrijden. Hij wenscht een voorbeeld te stellen.
Toen er in den zomer van 1861, toen men nog dacht aan de
regeling der Rcgterlijke indeeling, ernstig sprake was om het
arrondissement Sneek op te heffen, was het niet alleen de Gemeente
raad dier plaats «lie zich daaromtrent bij adres tot den Koning
wendde, ook de Provinciale Staten, hebben zich geadresseerd tot
behoud van dat arrondissement. De argumenten door den heer
Attema bijgebragt hebben de strekking te betoogen, dat men niet
wel doet zich te mengen in zaken van algemeen Rijksbelang, en
dat dus de gemeente zich moet onthouden van de voorgestelde
poging als zijnde de gevangenis alhier, bloot eene instelling van
's Rijks zorg. Maar Spr. moet opmerken, dat men aan dat Rijks
belang niets te kort doet, wanneer het belang der gemeente vor
derende, dat de gevangenis hier worde behouden, en men bewij
zende, dat «laardoor het Rijksbelang niet benadeeld wonlt, «lat
men zich dan dienaangaamle adressere. Wat overigens betreft
het geciteerde uit het jaarboekje van den heer Bacrt, Spr. heeft
ook daarmede kennis gemaakt en bevonden, dat, hoezeer met
zaakkennis geschreven, de daarin voorkomende conclusie omtrent
de ziektedagen, niet zuiver is, want onder de opgegeven 2e reeks
van jaren, die zich het meest ongunstig deed kennen, is begre
pen het beruchte ziekte-jaar 1859, waarnaar, als "zijnde geheel
exceptioneel, geen maatstaf is te nemen. Ook is gewezen op de
ziekte en sterfte onder het personeel der gevangenen, die den
ouderdom van 1850 jaren hebben; ook die maatstaf is niet
goed en kan nimmer tot punt van vergelijking strekken op «le
gronden daarvoor reeds door den heer Duparc aangevoerd. Het
is toch van algemeene bekendheid, dat de aard van de leefwijze
juist op dien leeftijd op de mannen den meesten invloed uitoefent,
men kan het opmerken bij de miliciens die voor het eerst onder
de wapenen worden geroepen juist op dien leeftijd vallen, onder
deze, tengevolge van de veranderde leefwijze, de meeste ziekte
en sterfgevallen voor. Er is voorts gewezen op het rapport van
den heer de Brauw, maar ook hieromtrent moet Spr. observeren
dat de beruchte koorts-epidemie na het jaar 1857 voorviel, en
dit rapport is gesteld na 1857. Het is waar, er bestaan grieven
tegen de gevangenis alhier en Spr. zal de laatste zijn dit niet
te erkennen, maar zij mogen niet strekken om tegen het voorstel
te worden aangevoerd. De besproken zaak is en blijft een Rijks
belang, maar dat neemt niet weg, dat daaromtrent door een
Gemeentebestuur zijne daaraan verbondene belangen in het midden
worden gebragt. Dat aan de beoogde overbrenging aanzienlijke
kosten zijn verbonden is bovendien door den Minister toegestemd,
waarom dan ook Z. E. heeft toegezegd, dat tot de overbrenging
niet zal worden overgegaan, zonder dat 's Lands vertegenwoor
diging daarin zal worden gekend. Er is in «Ier tijd beweerd,
dat Leeuwarden bijzonder voor het kazerneren van troepen geschikt
was, dit nu zoo zijnde en tevens aannemende, dat Medemblik
daarvoor nog geschikt moet worden gemaakt, dan bestaat er, («le
zaak der overbrenging met den heer Godefroi beschouwcn«le als
een pleidooi tusschen Leeuwarden en Me«lemblik) reden, om «le
belangen van Leeuwarden en harer ingezetenen ook op dezen grom!
voor te staan en aan te dringen op eene verbetering van de
gevangenis te Leeuwarden.
De heer Bloembergen zal vóór het voorstel steramen omdat
het hem voorkomt dat de Raad zich in dezen, teregt tot den
Koning kan wenden. Betrof het hier een verzoek, om de gevan
genis zoo als die tegenwoordig is ingerigt en bevolkt, te behou
den, hij zou er zich tegen verzetten, want hij zou meenen, daar
mede een vergrijp tegen de menschelijkheid te plegen, het onge-
lnk van zijne reeds genoeg ongelukkige natuurgenooten te helpen
verergeren hij zou meenen mede te werken tot het bestendigen
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Coürant.
3