1
4
180
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Zaturdag C October 1866.
de rangschikking door B. en W. Spr. beschouwt de eigen aan
gifte alleen als het middel om tot de klassificatie te geraken
die aangifte is daartoe volstrekt noodig en dat stelsel derhalve
onmisbaar; kon men het daar buiten redden, dan ware klassifi
catie door B. en W. alleen misschien verkieslijk, doch de zaak
is buiten de eigen aangifte indedaad onuitvocrlijk. Het is het
beste middel om tot ecne zooveel mogelijk juiste rangschikking
te komen cn men heeft er tot dusver veel vrucht van gehad
wordt het Collcgie niet behoorlijk voorgelicht, dan wordt hot
tasten in den blindeT Wel geeft de overroeping zijne eigenaar
dige mocijelijkhcid, doch het werk der rangschikking wordt daar
door ook aanmerkelijk verligt; information zullen B. en W. toch
moeten inwinnen en dan is het oneindig beter om de belasting
schuldigen te hooren om deze en nog andere redenen is het voor
schrijven van de eigene aangaaf werkelijk nuttig cn noodzakelijk.
Spr. wenscht voorts omtrent hot bijgebragte voorbeeld omtrent
den gang der zaak in Groningen te observeren, dat het binnen
komen van een zoo overmatig getal reclames tegen het daar
opgemaakt kohier alleen daaraan is te wijten, dat het kohier zoo
maar voetstoots en zonder de belastingschuldigen te hooren door
B. en W. is opgemaakt; had men van de overroeping gebruik
kunnen maken, menige reclame ware voorzeker teruggehouden;
Spr. is derhalve voor de eigene aangifte behoudens rangschikking
door B. en W.
De heer Wiersma geeft toe, dat als men de zaak in hetafge-
trokkenc beschouwt er wel iets voor de klassificatie door B. en
W. met weglating van de eigene aangifte, is aan te voeren, omdat
daardoor tijdverlies zou worden voorgekomen. De klassificatie
beveelt zich daardoor aan, en met het oog op het belang der
finantien, ware dit beter; doch wat practicabel in kleine gemeen
ten is, levert in grootcre gemeenten soms overvloedig bezwaar op.
Zonder nu Leeuwarden onder de groote gemeenten te rangschik
ken, acht hij Leeuwarden toch genoegzaam van omvang, om het
B. en W. onmogelijk te maken de aanslagen naar behooren te
doen, bij gemis van de vereischte gegevens om aan dat bezwaar
te gemoet te komen. De eigen aangifte is het meest gereede mid
del daartoe, bovendien heeft dat middel tot dusverre goed gewerkt.
Wel vlocijen daaruit vele bcraocijingen voort, doch die aangifte
is voor B. cn W. het middel om oene zoo goed mogelijke rang
schikking te bewerkstelligen, en buitendien, men moet zich aan
geene overdrijving schuldig maken. Indien zijn geheugen hem
niet bedriegt, dan waren in het eerste jaar der heffing onder de
2200 aangcslagcnen, 1400 die zich zelf in cene der aangewezen
klassen luidden aangegeven, waarvan p. m. 1100 als aannemelijk
werden beschouwd het werk der klassificatie werd derhalve ver
eenvoudigd tot op de helft; niet alleen voor B. en W., maar ook
voor den Raad was dus tijd gewonnen. Het Collcgie van Dagc-
lijksch Bestuur stelt prijs op het behoud van dat hulpmiddel;
deed het dit niet cn was het cene geheel nieuwe zaak, men zou
met kwctisatic de proef kunnen nemen, doch het blijkt, dat het
op het behoud daarvan is gesteld en nu zou Spr. meenen, dat
het den Raad niet vrijstaat om dat Collcgie zoo maar op eene
andere baan te brengen, waar het zonder de minste voorlichting
voor allen in den blinde zou moeten rondtasten. Spr. zal zich
op dien grond tegen de voordragt der Commissie van rapporteurs
verklaren.
De heer de With geeft te kennen dat hem aanvankelijk het
stelsel van eigen aangifte met toepassing van de Loodige straf
bepalingen, het meest wenschelijk voorkwam te wezen; het door
de Commissie van rapporteurs voorgestelde, kwam hem om meer
dan eene reden, onaannemelijk voor, omdat het practische gevolg
daarvan noodwendig zou moeten zijn hetzij te hoogen, hetzij te
lagen aanslag, daarom is zijne keus beperkt geweest, tusschen
de vcrpligte eigen aangaaf en het gemengd stelsel. Het gevolg
zijner nadere overwegingen is echter geweest, dat hij het iaatst-
genoemde het meest is toegedaan.
De heer Oosterholf zal zich voor de klassificatie door B. en
\Y. zooals die door de Commissie van rapporteurs is voorgesteld,
verklaren, op de gronden door hem bereids ter vorige vergade
ring in het brcedc ontwikkeld cn die hij het onnoodig acht, hier
nogmaals te releveren. Eene opmerking wenscht hij echter daar
aan toe te voegen, zij is deze: Er is gesproken van hulpmid
delen ter bevordering van de klassificatie, maar het bezigen daar
van wordt immers door de bepalingen der Gemeentewet niet belet,
het inwinnen van renseigncmenten is daarbij geoorloofd, en tegen
het toepassen der overroeping zou geen het minste bezwaar be
staan; doch wil mcu van dit laa=tte middel gebruik maken, dan zou
Spr. het verkieslijker achten, dat men de belanghebbenden hoorde
omtrent hunne ingediende reclame, en niet over zijne aangaaf,
dat toch altijd het wantrouwen des bestuurs daaromtrent verraadt.
De lieer Suringar verklaart, dat, ondanks alle bedenkingen
tegen de voorgestelde rangschikking door B. cn W. aangevoerd,
hij toch voor dat stelsel zijne stem zal uitbrengen. Ilij gelooft
dat het initiatief tot die rangschikking aan B. en W. behoort,
ongeacht hunne bevoegdheid om zich door het inwinnen van de
vereischc inlichtingen daartoe in staat te stellen. Hij zou daarom
het 2c lid der conclusie willen zien aangenomen met weglating van
de woorden in het slot daarvan „met uitsluiting van eigen aangave."
De heer Joilgsma geeft te kennen, dat als er iemand in de
zaak van den omslag is gemoeid geweest, hij liet wel zal wezen.
Niet alleen was hij betrokken in de primitieve commissoric
en daarvan de rapporteur, maar wat zcg,r oneigenaardig en
tegen zijn zin was, ook lid en rapporteur der centrale com
missie hij was dus de steller van het rapport dat, volgens
het zeggen van een der Sprs. wel wat naar de pleitzaal riekt
hij wil gaarne toestemmen dat dit zoo is en verzoekt in dat ge
val verschooning 't geschiedt soms geheel onwillekeurig dat men
zich de terminologie van het vak waaraan men zijne krachten
wijdt eigen maakt. Als steller van het rapport heeft hij gepoogt de regt-
vaardighcid te betrachten. Het pro cn contra dat omtrent dc
bewuste zaak aangevoerd washeeft hij gerelateerd, hij heeft
daarom ook zeer weinig bij het aangevoerde in het rapport tc
voegen. Bepaalde bestrijdiug van de over en weder bijgebragte
argumenten is zeer moeijelijk, want het aangevoerde is in beide
gevallen speculatief. Een argument dat voor het voorstel pleit
en zeer practisch is wenscht hij evenwel met een enkel woord
aan tc stippen nl. wordt gehandeld op de wijze als de rappor
teurs dit voorstellen, dan zou men het kohier in het begin des
jaais vastgesteld kunnen hebben dat zou dc vrucht wezen van
het aan B. cn W. gegeven initiatief. Gaat nu de klassificatie
door, dan zal het kohier binnen drie maanden kunnen gereed
zijn wordt het kohier eerst in de tweede helft des jaars exe
cutoir verklaard, dan geeft dit wel geen bezwaar voor den Raad,
maar voor de meeste contribuabelen zou het een groot gerief wezen
wanneer het kohier iu het eerste kwartaal des jaars ten uitvoer
kon worden gelegd. Onder dc bewoordingen van het rapport
die aan de pleitzaal doen denken, schijnt vooral het betoog over
den bewijslast gerangschikt te kunnen worden men houde ech
ter in liet oog dat daarmede geene positieve bewijslast wordt
bedoeld, maar alleen om te bewijzen dat een aanslag niet goed
is, dus eene negatieve last. Men heeft beweerd dat ecne be
staande belasting de voorkeur verdient boven eene nieuw in te
voerenSpr. kan niet anders dan dat beweren te verwerpen.
Immers vele veranderingen zijn in de laatste jaren tot stand ge
komen, want „les idees raarchent," dientengevolge worden de
verandcringeu noodzakelijk. Spr. roept in de herinnering der
leden terug de vreemde thcorien, die in der tijd zijn verkondigd
over den hoofdelijken omslag cn hoe de bestaande verorde
ning, daarvan reeds in roeiig opzigt af weekwelnu waarom
dan thans voor verandering terug gedeinsd, als men inziet dat
deze verbetering zal zijn. De heer Rengcrs heeft gezegd, veran
deringen daar te stellen is onaangenaam doch z. i. is hier
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 6 October 1866.
181
geen kwestie van wat meer of minder aangenaam is, maar hier
is kwestie van waarheid. De waarheid van ieders inkomen moet
gezocht worden, daartoe is het voorgedragen stelsel bevorderlijk
de ingezetenen moeten betalen cn zoo als 't nu is, geschiedt het
dikwijls dat dc een voor den ander betaalt dat euvel zou door
klassificatie ten di.de zoo niet geheel worden weg genomen en
op dat beginsel slaat dan ook de uitdrukking in het rapport/^
.neten met dezelfde maat
De heer Bruiusma wenscht een paar gemaakte opmerkingen
te beantwoorden. Zoo is door den heer Oosterholf beweerd, dat
het hooren van de belastingschuldigen wegens hunne aaugiften,
wantrouwen van den kant van B. en W. zou verraden, Spr. ont
kent, dat dit zoo door de massa zou worden opgenomen. Het
Collcgie wantrouwt niet, het vraagt slechts inlichtingen; racestal
blijkt het, dat de min juiste aangifte het gevolg is van eene ver
keerde opvatting van het heffings-besluit en leidt veelal tot geene
onaangenaamheden, blijkbaar uit het gering getal reclames tegen
aanslagen op het voorloopig vastgestelde kohier. De heer Surin-
gar heeft gewaagd van het toekennen van de bevoegdheid aan
B. en \Y. tot het inwinnen van dc vereischte inlichtingen; maar
wat zou hiervan het gevolg zijn? dat het Collegic alle ingezete
nen voor zich zou moeten roepen, om die inlichtingen te erlangen
cn dit zou zeer de vaststelling van het kohier vertragendaarom
is Spr. van oordeel het beter is, dat dc belanghebbenden zelf
aangifte doen; dc heer Wiersma heeft het reeds betoogd, vele
dier aangaven zijn als aannemelijk tc beschouwen.
De heer SuriUgar zegt, dat het geenszins in zijne bedoeling
lag, dat geprovoceerd werd, om alle belastingschuldigen te hoo
ren, zijn denkbeeld was alleen, om die inlichtingen te vragen,
welke zouden blijken benoodigd te zijn en dus wel billetten te
doen uitgaanhij wenscht het initiatief aan B. en W. toeteken-
neu en dc aangaven als inférieur te beschouwen, daarom wenscht
hij het volgend amendement op punt 2 der conclusie voor te
stellen, om in plaats van de woorden„met uitsluiting van eigen
aangave" tc stellen „met bevoegdheid van dezen, om vooraf in
lichtingen te vragen van dc belastingschuldigen." Dit voor
stel, niet ondersteund zijnde, wordt buiten verdere behandelin,
gelaten.
De Voorzitter geeft tc kennen de discussion over het 2e punt
der conclusie te kunnen sluiten. Hij wenscht evenwel de ver
klaring af tc leggen, dat ook hij zich tegen het voorgestelde zal
openbaren. Zijne langdurige betrekking heeft hem in de gele
genheid gesteld, om de zaak van eiken kant te beschouwen. Hij
heeft zich daarna voorgelegd, welk stelsel verdient te voorkeur?
Het denkbeeld van ecne klassificatie in eens lachtte hom toe,
doch even dikwijls is hij daarvan terug gekomen, want schijn
baar was het als of de werkzaamheden voor het Collegic zouden
verminderen, bij nadere overweging bleek het, dat dit niet het
geval zou zijninlichtingen moesten toch worden ingewonnen en
daarmede ging insgelijks veel tijdverlies gepaard. De eigen
aangifte tot grondslag voor den aanslag tc doen strekken, komt
hem het meest aannemelijk voor; het moge tijd kosten en in dc
uitvoering moeilijk zijn, hij heeft de overtuiging, dat het gemengd
stelsel verreweg dc voorkeur verdient, dat het niet de meest ge
makkelijke, maar de beste weg is. Hij durft voorts verklaren,
dat er geen sprake is van wantrouwen, want juist het omgekeerde
is gebleken waar te zijn, van wederzijden zijn steeds de noodige
inlichtingen met den besten uitslag verstrekt geworden. Het
2e lid der conclusie van het rapport der centrale Commissie
wordt alsnu in rondvraag gebragt cn verworpen met 12 tegen 7
stemmen (die van de heeren Suringar, Oosterholf, de Haan, Wcs-
tenberg, Jongsma, Attema cn Verwijs.
üc heer Jongsma stelt hierop namens de Commissie van rap
porteurs voor, om de punten 3 cn 4 van dc conclusie van haar
rapport te doen vervallen, zoomede de bemerkingen op de ont-
Bijvoegsel tot de Provinciale Friescue Courant.
werpen van dc Raads-comraissie in het centraal rapport opgeno
men, voor zoover die met de afgestemde punten der conclusie in
verband staan. Op voorstel van den Voorzitter wordt daartoe
enstemmig besloten.
Overgaande tot de behandeling van het door de Raads-com-
missie, benoemd bij besluit van den 7 November 1865, aangebo
den ontwcrp-besluit tot heffing eener directe belasting op het inko
men ten behoeve der gemeente Leeuwarden, vraagt de heer
Wiersma of niet de considerans van dat ontwerp ecnige wijzi
ging dient tc ondergaan. Hij meent, dat dit door de Commissie
van rapporteurs is voorgesteld.
De Voorzitter zegt dat dit zoo is, doch eerst de behandeling
der artt. te wenschen. Art. 1 wordt hierop buiten discussie en
omvraag vastgesteld.
Art. 2. De heer Duparc vraagt of de 2e alinea niet eene
kleine toevoeging behoeft, en wel of die alinea niet moet luiden
Minderjarigen beneden de 20 jaren wier ouders en voogd elders
wonen worden niet aangeslagen. Het geval toch kan ook bestaan,
dat een minderjarig belastingschuldige wees is, wiens voogd el
ders woont.
De heer Attema den vorigen Spr. beantwoordende zegt dat
hier alleen worden bedoeld, de tijdelijke in de gemeente verblij
vende minderjarigen b. v. op scholen, enz. geplaatst.
De heer Wiersma geeft te kennen, dat de heer Attema de
bedoeling der Commissie juist heeft gevat. Zij wilde voorkomen
dat van hetzelfde inkomen twee malen belasting zou worden
betaald, en dat alleen kinderen, geene elders wonende ouders
hebbende, in den omslag zouden worden begrepen.
De heer Suringar stelt voor, om in art. 2 en vervolgens overal
in deze verordeningen, waar sprake is van in deze gemeente hun
hoofdverblijf houdende of verblijvende, alleen tc gebruiken het
woord ingezetenen van deze gemeente en in een afzonderlijk artikel,
overeenstemming met de Gemeentewet, verklarender wijze te
bepalen: „voor ingezetenen worden gehouden zij die binnen de
emeente hunne woonplaats of hun hoofdverblijf hebben." Dit
voorstel wordt onderstennd.
De heer Attema acht het niet raadzaam. Deze verordening
wordt beheerscht door de bepalingen van de Gemeentewet en Spr.
zou liet voorzichtiger achten, om de identieke bewoordingen der
Wet te behouden.
De heer Wiersma zegt, dat in art. 245 der Gemeentewet zoo
als dit laatstelijk is gewijzigd, telkens hetzelfde wordt herhaald;
de wetgever schijnt dus die herhaling te hebben gewild, zeker
om niet door het bezigen ccncr andere uitdrukking het juiste
begrip daarvan te verliezen.
l)e heer de Haan zegt, dat in het vroeger art. 245 dei-
Gemeentewet sprake was van ingezetenen, de wetgever heeft bij
de wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad no. 79), eene andere defini
tie willen geven, en liet komt hem voor, dat men die aldus in dc
verordening dient op te nemen.
De heer Suringar acht de nieuwe redactie van het aangehaald
wets-artikel juist niet heel gelukkig, doch rekent men dat het
bezwaar geeft die in de verordening anders tc stellen, dan trekt
hij zijn amendement in. Art. 2 wordt daarop onveranderd
aangenomen.
Art. 3. De Voorzitter herinnert, dat hierop door de Com
missie van rapporteurs een amendement is voorgesteld te weten
om dit art. aldus te lezen: „Ingeval ecne gehuwde vrouw eigene
inkomsten heeft, waarvan zij zich het genot heeft voorbehouden,
is de man verpligt, dit in het door hem in te vullen billet van
.aangave tc vermelden en ten opzigte van die afzonderlijke inkom
sten zijner cchtgenoote al dc vcrpligtingcn te vervullen, zoowel
bij deze verordening als bij die op de invordering aan de belas
tingschuldigen opgelegd, behoudens zijne bevoegdheid, om gebruik
te maken van het bepaalde bij de laatste zinsnede vau art. 9."
52
-