216 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 15 Nov. 1866. zien toegepast op het luiden van den Nieuwetoren des avonds te 9% uur. Hij stelt dus voor, in beginsel aan te nemen, de af schaffing van het klokkenluiden in den morgen, en daarmede in verband de bcgrootingssom lager te stellen. De heer Bolten vraagt, of 75 genoegzaam zal zijn wanneer de klok ook des avonds zal luiden; en hoe men het luiden zal hoeden bij gelegenheid van publeke vermakelijkheden. De Voorzitter merkt hierop aan, dat de kosten in het laatste geval bedoeld worden gekweten uit den post voor publieke verma kelijkheden. De heer de Haan zegt, dat de voorgestelde f 75 alleen zul len strekken voor de kosten van het doen luiden ten behoeve van de officieele aankondigingen, zooals het houden der raadsvergade ringen, bet afkondigen van verordeningen, enz. De Voorzitter wenscht een amendement voor te stellen waarbij van de afschaffing, het luiden der avondklok uitgesloten wordt. De heer Duparc geeft den Voorzitter in bedenking of het niet het best zal zijn als amendement voor te stellen: het avondluiden te behouden, dit schijnt hem de meest geleidelijke weg. De Voorzitter meent, dat hij dit heeft gezegd. De heer Attema is van oordeel, dat, schaft men het luiden des morgens af en behoudt men het luiden van de avondklok, men eigenlijk hinkt op twee gedachtenbeide toch zijn van ge lijken oorsprong, maar ook voor beide is de aanleiding Wegge vallen. Wei is waar, is dat hooren luiden der klokken gewoonte geworden en wel zóó, dat het niet meer hooren daarvan in den eersten tijd eenige teleurstelling zal veroorzaken, maar dit is gcene genoegzame reden tot verder behoud. De heer Diipai'C verklaart ook de motieven van den heer At tema nog geheel tot de zijne te maken; de aanleiding tot het luiden toch is vervallen en, moge de massa ook al aan die oude gewoonte hechten, de gemeente behoeft die gewoonte, die tot niets nuts leidt, niet in stand te houden. De heer Bruinsma wenscht, dat eerst het morgen luiden worde uitgemaakt, daartegen toch schijnt het meeste bezwaar te bestaan. De Voorzitter stelt nu bij amendement voor, om het luiden van de avondklok te blijven bestendigen. In rondvraag gebragt blijkt bet, dat daarover de stemmen staken, daar zich 10 stemmen voor en een gelijk getal tegen dit amendement verklaren, weshalve, overeenkomstig art. 50 der Ge meentewet, eene tweede stemming in eene volgende vergadering zal moeten plaats vinden. Iloofdst. Ill, afd. I, artt. 7, S en 9 worden hierop buiten beraadslaging en stemming onveranderd aangenomen. Aangaande art. 10. Konten van onderhoud en aankoop van ge reedschappen voor de fabricage f 500, vraagt dc heer Gorter is het doelmatig dat telken jare eene som van 500 ten bewusten einde wordt aangevraagd en op dc begrooting gebragt? Dc stads fabricage moet eerlang verandering ondergaan ook wat het terrein betreft en bovendien acht Spr. het niet noodig, dat eene zoo belangrijke som aan reparatie of aanschaffing van gereedschappen worde besteed. In de laatste jaren heeft zich die uitgaaf opge lost in de aankoop van eene nieuwe praam, doch deze is nu niet noodig en stelt hij daarom voor, de post tot op 200 te ver minderen De heer Bloembergen moet verklarer niet in te zien, het ver band 't welk er zou moeten bestaan tusschen het verplaatsen van dc timmerwerf en het herstellen en aanschaffen van gereedschap pen ten behoeve van de stads fabricage. Wijders wordt in de memorie van toelichting gewag gemaakt van de buitengewone kosten veroorzaakt door het aankoopen van eene nieuwe praam, waaruit dus constrccrt, dat de som van ƒ500, het gewone bedrag, niet te hoog is te achten. De Voorzitter vraagt, of de heer Gorter daarvan een voor stel maakt? De heer Gorter hierop toestemmend antwoordende, stelt voor. die kosten tot een bedrag van 200 uit te trekken. De Voorzitter observeert den geëerden voorsteller, dat zulk eene belangrijke vermindering nog al eenige toelichting zijnerzijds vordert. Spr. houdt zich evenwel overtuigd, dat die raming niet te hoog is te beschouwen, het dagclijksche werk nog al van nabij kennende, weet hij dat er veel benoodigd is, als trossen enz. Hij is het voorts met den heer Bloembergen eens, dat de verplaatsing van de werf in geenerlei verband met deze post kan staan. De heer Gorter verklaart, dat zijn voorstel tot vermindering van deze post haar voornamen grond vindt in de omstandigheid, dat hij gedurende eene reeks van 13 a 14 jaren, telkens gelijke som van 500 voor gereedschappen ziet uitgetrokken; zulk een hoog bedrag acht hij niet telken jare noodig en hij kan zich niet voorstellen, dat er zooveel voor gereedschappen gevorderd wordt. Bovendien zou het zijn wcnsch wezen, de omvang der stads fabrie- cage allengs te verminderen. Dit zijn in hoofdzaak de redenen, die tot zijn voorstel hebben geleid. Dit voorstel echter niet ondersteund zijnde, blijft buiten verdere behandeling. Art. 10 is daarop buiten beraadslaging en stemming, onveranderd aangenomen. Ten aanzien van artt. 11, litt. a, Gewone kosten der straatver lichtingherinnert de heer Duparc dat, toen in de vergadering van den 31 Aug. 1865, de verordeningen enz. betreffende de exploitatie der gemeentelijke gasfabriek werd vastgesteld, hij onder de leden behoorde, die zich niet konden vereenigen met de bepa ling, dat de gemeente slechts 1 2 cent per kub. cl of 2 cent min der dan de particulieren voor het gaslicht zou betalen. Dat gevoelen kleeft Spr. nog steeds aan. Hij laat uitkomen, dat de gemeente voor haar jaarlijksch verbruik van 70,000 kub. el, hier door een voordeel geniet van 1400 terwijl bovendien het opsteken en blusschen der straatlichtenhet aanschaffen van nieuwe lanlaarns, palen, reparatien enz. ook nog op reke ning der gasfabriek geschiedt, hetgeen volgens zijne becijfering een jaarlijksch voordeel van ruim ƒ3000 geeft. IIci gehcele gasverbruik voor 1867 is, met inbegrip der genoemde 70,000 kub. el, geraamd op 345,000 kub. el, daarover nu genoemde som omslaande, zou men alligt er toe kunnen komen den prijs in het algemeen op 13 cent te brengen. Spr. vindt niet de minste termen om dit voordeel voor dc gemeente te doen voort duren, hij acht het zelfs in strijd met het organieke heffingsbesluit dat een prijs van 14 cent bepaalt voor het genot van gas uitdc gemeentelijke fabriek, zonder ergens een onderscheid te maken tusschen de gemeente en particuliere verbruikers. Spr. heeft vooral ook daarom bezwaar tegeu het privilegie der gemeente, omdat men, eens van den algemeenen regel afgeweken zijnde, voortdurend verder zou kunnen gaan en de particuliere gasver- verbruikers, dus eene enkele klasse van ingezetenen, ten laatsten de geheele kosten der straatverlichting zou kunnen doen dragen. De heer Bloembergen stemt met het beweren van den vorigen Spr. niet in, daar deze van het denkbeeld schijnt uit te gaan alsof de gemeente aan zich zelf de gasregten zou betalen eu dit toch zoude eene verkeerde voorstelling zijn. Spr. verwijst naar vroeger omtrent deze materie gehouden discussion en herinnert, dat men ja in uitgaaf aanbrengt, de kosten der straatverlichting en ze elders weer in ontvang aantreft. Men achtte dit doelma tig om later uit de begrooting te kunnen nagaan, wat wel ten behoeve der straatverlichting was besteed geworden, In bcgroo- tingen van andere gemeenten, vindt men zoodanige post niet aangebragt en men zou die ook eigenlijk geheel kunnen missen. Wat toch is hier de gasfabriek Eene gemeentelijke inrigting, waarvan ook particulieren gebruik kunnen maken, dus de gemeente moet daarvan ook hare inkomsten hebben. De heer Duparc beschouwt de fabriek als eene gemeenschappelijke bezitting van de gemeente ter eenre en de gasverbruikers ter andere zijde, maar Spr. moet observeeren, dat dit niet was het systeem van den Raad. Bovendien, men verlicze niet uit het oog, dat de gemeente ook veel ten behoeve van particulieren verstrekt. Wil men d'cn prijs voor de straatverlichting verhoogen, dan dient men ook ten GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 15 Nov. 1866. 217 bate van de gemeente te brengen de rente van de kosten van overname der fabriek en van het exploitatie-kapitaal; dan moet ook in berekening worden gebragt, dat de gemeente het terrein heeft verstrekt waarop de fabriek is gevestigd; dat zij een deel harer strateu voor dc kanalisatie gaf henevens het genot van de belendende turfschuren; moet de gemeente in evenredigheid met den kleinsten particulieren consument betalen, dat zij dan ook geniete wegens hetgeen zij ten behoeve van particulieren ver strekt; immers, wanneer zij dc exploitatie der fabriek aan ande ren overliet zoude zij daarvan liet genot moeten hebben. Daar om heeft men het beter geacht een globalcn prijs voor de ge meente vast te stellen, om te doen blijken wat haar de straatver lichting zoude kosten. Spr. kun zich dus niet vereenigen met het aangevoerde alsof cr strijd met het heffingsbesluit zou bestaan wanneer den particulier meer dan dc gemeente voor hare straat verlichting in rekening wordt gebragt. Op de geraamde kosten voor het ontsteken en blusschen der straatlantaarns en voor het aanschaffen van nieuwe lantaarns, zou nog al wat vallen af te dingen, het laatste althans was voorziening in eene noodzakelijke vernieuwing der lantaarns, die geenszins telken jare op nieuw zich zal voordoen. De geeerdc Spr. van zoo even stelt zich de zaak ver keerd voor, met te beweren dat de gemeente te veel voordeel ge niet tegenover den particulieren gasverbruiker, en ziet te zeer de risico voorbij, die de gemeente, zich met de exploitatie belasten de, op zich natn. Bragt men verandering in de zaak, men zou zich in groote moeijelijkhedcn wikkelen; bovendien men bevindt zich ten deze nog steeds ir» een overgangstijdperk, 't welk het moeijelijk maakt nu reeds met grond de zaak te kunnen beoor- deelen. Spr. althans zou het zeer betreuren wanneer meu nu reeds begon te tornen aan eene wijziging der vastgestelde gas regten. Dc heer Gorter acht het ook gevaarlijk toe te geven aan de denkbeelden van den voorvorigen Spr. want de gemeente heeft zich vele kosten moeten getroosten, verknocht aan de daarstelling van de fabriek, maar behalve dat kan men niet met goeden grond over de zaak oordeelen, want men heeft nog niet eens eene eer ste rekening der eigene exploitatie gezien. De heer Oosterholf zegt dat er toch veel voor het beweren van den heer Duparc pleit. De gemeente betaalt slechts een deel in de kosten voor het opsteken en blusschen der straatlan taarns, iets wat geheel ten haren laste behoorde gebragt te wor den. Brengt men die kosten niet uitsluitend voor rekening van de gemeente, maar onder de uitgaven van de fabriek, hoofdst. Ill afd. V art. 2 bezoldiging van het personeel, dan worden de particuliere consumenten benadeeld, want het grootste deel van deze kosten wordt dan door hen gekweten, terwijl de diensten van de lantaarnopstekers uitsluitend ten behoeve van de gemeente worden gepresteerd, die dan ook in deze uitgaaf behoort te voor zien. Hiervoor pleit ook dat de particuliere gasverbruikors in deze kosten zouden bijdragen èn als zoodanig èn als gemeente leden, want thans worden deze kosten beide in rekening gebragt, terwijl de particulier die geen gas gebruikt in deze kosten niets anders bijdraagt dan in dat klein gedeelte dat de gemeente als consument van 70000 kub. el gas thans heeft te voldoen, niet tegenstaande alle ingezetenen gelijke diensten van de lantaarnop stekers genieten. Wil men ten deze alle bevoorregting vermijden, dan dient men den prijs van het gas dat uit twee elementen bestaatnl. den prijs van de distillatie in de fabriek en de vergoeding voor de speciale kosten die, of in het belang van de gemeente alleen of in dat van den particulier, alleen zijn gemaakt, zoowel voor de gemeente als voor particulieren, dien overeenkomstig regelenwaren deze kosten per kub el be rekend even groot voor beiden, dan zou de gasprijs dezelfde moeten zijn. De heer Plantenga zal het niet ontkennen dat de gemeente Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesciie Courant. voordeelen geniet, maar het valt evenmin te betwijfelen dat zij belangrijke voordeelen inzake de gasverlichting aan den particu lier verstrekt, als daar zijn het genot van de groote turfschuren, het terrein voor de fabriek, de waarde van het onlangs afgebro ken huis lett. A no. 5. Daarenboven de fabriek is geheel eene gemeentelijke inrigting, werkende met het kapitaal der gemeente, waarvan de rente zoomede de mogelijke nadeelen, ten laste van de gemeente komen; eene fabriek, die voor risico der gemeente gedreven wordende, eene billijke vergoeding in verhouding van die risico toekomt. Maar behalve dit alles, Spr. is van oordeel, dat, ging men aan 't becijferen bet nadeel mogelijk nog aan den particulier zou keeren. De heer Duparc verklaart dat hij de bedenkingen van de hee- ro.n Bloembergen en Plantenga had voorzien. Hij is daardoor echter niet van het verkeerde van zijne meening overtuigd ge worden. Hij erkent dat de gasfabriek is eene inrigting ten dien ste der gemeente, maar onder gemeente verstaat hij hier vooral ook de gemeentenaren. Dat de gasverbruikers bovendien zonder betaling, voordeelen van de gemeente genieten, kan hij niet zoo zeer inzien. Men spreekt van het kosteloos gebruik der straten, heeft men daartegen inderdaad bezwaar, men heffe daarvoor eene retributie, doch het geschiede dan uit kracht van een wettig be sluit maar niet ingewikkeld, in den prijs van het gas, en men vordere alsdan tevens retributie voor het op andere wijze gebrui ken der straten, zooals voor riolen enz. Spr. gaat echter verder en beweert, dat, als de gemeente bloot voor haar eigen gebruik eene gasfabriek had, de prijs voor haar nog veel meer dan 14 cent, misschien wel het dubbel daarvan zou bedragen. De gas- consumtie der particulieren komt hier dus niet weinig te hulp. Ilij persisteert op grond van een en ander bij zijn gevoelen, dat de particulieren te veel betalen en dat dit zelfs in strijd is met art. 254 der gemeentewet, dat slechts eene heffing veroorlooft naar evenredigheid van het gebruik of genot. De heer Oosterhoff wenscht op te merken dat de heer Plan tenga, zijns oordeels, te veel drukt op dc kosten bij het ontstaan der fabriek. Naar Sprs. meening moet de gemeente de fabriek leveren, de particulier betaalt slechts zijne regten, en opdat hij niet te veel betale, bevat art. 254 der gemeentewet de noodige waarborgen. De heer Rengers wenscht zich geen partij te stellen in deze discussie, vermits hij erkent niet genoegzaam met de uitkomsten van de administratie der gasfabriek bekend te zijn om thans reeds uitspraak te kunnen doen tusschen de verschillende ziens wijzen der voorgaande sprekers. De groote meerderheid van den Raad verkeert zijns inziens in hetzelfde geval. Plij geeft daar om den heer Duparc in overweging om later op deze, allezins gewigtige zaak terug te komen, te meer daar zij niet is opge nomen in het rapport der Commissie, om de zeer eenvoudige reden dat geen bepaald voorstel betreffende dit punt in de sec tiën is ter sprake gebragt. Indien de Raad dus nu reeds uit spraak deed zou hij op zijn minst voorbarig handelenbovendien schijnt op het voorgestelde door den heer Duparc toepasselijk, hetgeen door rapp. aangaande de opmerking sub 2o. blz. 196 van het verslag is gezegd, en zal het dus ter sprake kunnen ko men bij de behandeling der rekening van de gemeentelijke gas fabriek. De heer Bloembergen wenscht zeer kort te zijn nu hij zich gedrongen gevoelt om tegen het beweerde van den heer Duparc op te komen. Die Spr. heeft beweert dat wanneer de gemeente bloot voor eigen gebruik eene gasfabriek had, de prijs van het gas voor haar nog veel meer dan 14 cent, misschien wel het dubbel daarvan, zou bedragen; Spr. zou wel eens willen weten op welk eene berekening dergelijke begrooting gegrond is. Int kleine gemeenten, ja zelfs bij toestellen voor particulier verbruik, wordt de gasbereiding met vrucht, ja met voordeel aangewend. G2

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 55