124 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Augustus 1866. spreekt, en dat daar, waar door lang verloop van tijd het bestaan van graven niet meer denkbaar is, nog altijd sprake blijft van bewaarplaatsen. De heer Oosterhoff is van oordeel dat de bepaling van dit art. meer ziet op handelingen van particulieren, en niet zoo zeer op de daden van de regering of plaatselijke overheid. De heer Wiersma zegt dat, ware de bepaling van het geci teerde art. inderdaad applicabel als door den heer Attema werd bedoeld, de meeste Raads-leden dan reeds strafbaar zou den zijn gesteld, wegens hetgeen indertijd op het Oldehoofdster Kerkhof is voorgevallen; doch men verliezc niet uit het oog dat het hier iets anders is, en het in dezen betreft een kerkhof dat niet meer voor de publieke dienst bestemd is, want ware dit zoo niet, men zou reeds vele malen wegens handelingen met het voor malig Jacobijner Kerkhof hebben gezondigd, zelfs met het plant soen waarvan de doorgeschoten wortels schending aan graven heb ben veroorzaakt. Neen, naar Spr.'s overtuiging is die wetsbepa ling in dezen niet hinderlijk en vooral niet wanneer men de koninklijke goedkeuring vraagt. Spr. is van oordeel dat men in het onderwerpelijk geval niet zoo scrupuleus behoeft te zijn. De heer Attema gelooft dat de beide voorafgaande Spr.'s eene onderscheidende beteckenis aan het bedoelde wets-artikel toeschrij ven, die inderdaad niet bestaater bestaat daarin geen onder scheid tusschen particuliere handelingen of die van den kant dei- regering. het art. spreekt daarvan niet en daarom mag gecue zoodanige analogische interpretatie worden toegepast. In elk geval is het een gedeelte van een kerkhof dat men aan de publieke dienst wenscht te onttrekken cn dan zou zich aller eerst de vraag opdoen of men iets dat ter oorzakc zijner oor spronkelijke bestemming buiten den handel was, wel in den han del zou mogen brengen dit zou niet opgaan, maar ook daar na zou de questic onderzocht moeten wordenheeft de Raad de raagt dit te doen. Op dien grond kau hij zich met dc zienswijze der vorige Spr.'s niet vorecnigcn. De heer Bloembergen is van oordeel dat dc heer Attema wat tc ver gaat in de beoordeeling van hetgeen omtrent deze zaak is aangevoerd, 't Geldt hier slechts de wijze om tot dc uitvoe ring te geraken, het doen der aanvraag en het erlangen van dc toestemming tot de ontruiming van de bedoelde plek gronds, niet dat men daartoe zoo maar voetstoots zal overgaanmen wenscht dit nu niet cn ook vroeger is het niet geschied. Spr. «loet in dezen een beroep op het oordeel der rcgtsgcleerde leden dezer Vergadering, of de aanvraag tot het roeren van graven op het Oldehoofdster Kerkhof, indertijd naar aanleiding cn op grond van bestaande wettelijke bepalingen is geschied, en zoo ja, of er dan in het ondcrwerpelijke geval daartoe geene meerdere aan leiding bestaat dan toen, omdat het bijzetten van lijken op het Jacobijner Kerkhof anterieur is aan het begraven op het Olde hoofdster Kerkhof. De heer Jong'Sma wenscht dc beslissing over het toepasselijke van het aangehaalde wets-artikel voorloopig aan te houdenhij gelopft niet dat men in dezen den regten weg heeft ingeslagen. Spr. althans gelooft dat het. hier geldt de verandering van be stemming van een plein of publiekea weg, waaromtrent, overeen komstig art. 230 der Gemeentewet, eerst zal dienen uitgemaakt te worden of men die aan de publieke dienst wenscht te ont trekken. Spr. althans heeft dit zoo opgevat en is die opvatting juist, dan hebbe men, alvorens te beschikken op het verzoek van adressante, eerst te besluiten of men het gevraagde aan de pu blieke dienst zal onttrekken om daarna te onderzoeken of en op welke wijze het verzoek zal moeten ingewilligd wordendit laat ste schijnt daarom vooral dienstig, omdat dc zienswijze van den Architect verschilt met de beschouwingen van B. en W.zonder dat dc motieven daarvoor zijn opgegeven. De heer Oosterhoff meent te moeten aanmerken dat de dooi den lieer Attema aangehaalde wets-bepaling onmogelijk van al- gemeene kraelit kan zijn; indien zijn geheugen hem niet bedriegt dan zijn het Ged. Staten die over aanvragen in zake kunnen besluiten. De heer Bminsma meent te weten dat in het advies van rogtsgclccrden in zake het Oldehoofdster Kerkhof, sprake is van een termijn langer dan dertig jaren. De heer Bollen zegt ook gaarne de opruiming van rle bespro ken onreinheden tc zien daarstellcn, doch op wettige wijze en (1 aurora vraagt hij of het ook bekend is dat er nog regthebben- ilen bestaan op dc graven in den bedoelden grond. De lieer Wiersma met vergunning der Vergadering voor de derde maal het woord voerende, wenscht te observeren dat men hier heeft tc bespreken de conclusie van B. en W. en dat de Raad zich daarmede verecnigende, het verzoek van de adressante niet toestaat. Spr. wenscht die conclusie dus eenvoudig in rond vraag te brengen en daarmede de zaak uit te maken. De heer Joilgsma vraagt daarop of, wanneer die conclusie ver worpen wordt, liet verzoek geacht moet worden te zijn toegestaan De Voorzitter beantwoordt dit in ontkennenden zin. Het voorstel van B. cn W. wordt hierop in omvraag gebragt cn met 1L tegen 8 stemmen (die van de lieeren Zeper, Bruin- srna, de With, Gorter, Brunger, Duparc, Jongsma en Attema) verworpen. De heer Wiersma stelt nu voor om deze zaak op nieuw in handen van B. cn te stellen ten fine van voorstel. De lieer Bminsma zou van oordeel zijn liet onderzoek der zaak beter waie op te dragen aan eene Commissie uit den Raad uit rcgtsgclcerdcn zamcngesteld, aangezien het hier eene regts- kwestie geldt. Dc heer van Sloterdijck meent uit de gevoerde discussie tc hebben kunnen opmaken dat vroeger van een rapport opgemaakt door juristen gebruik is gemaakt; dit zoo zijnde vertrouwt hij dat daaruit genoegzaam licht voor het Collegie van B. en W. zal zijn tc bekomen om dc zaak voldoende te kunnen bcoordeelen. De heer Bloembergen gelooft, dat men zich toen daarbij vooral beroepen heeft op het betrokken keizerlijk decreet, zoodat men in dat vroeger rapport genoegzaam aanleiding zal erlangen de zaak naar vercisch te kunnen behandelen. De heer Wiersma zegt nog, dat aangezien de zaak toen au fond is onderzocht, hij daarom heeft voorgesteld deze aangelegen heid in handen van B. en W. te stellen. Het voorstel van den heer Bruinsma om dc zaak tc stellen in handen eener Commissie uit den Raad, is daarop in rondvraag gebragt ca verworpen met 16 tegen 3 stemmen (die van de hh. Bruiusma, Suringar en Rengers); daarop is het voorstel om ze in handen van B. en W. te stellen eenstemmig aangenomen. 4. Voorstel van dc Commissie voor het ontwerpen van ver ordeningen tegen wier overtreding straf is bedreigd, tot wijziging dei- verordening betreffende de instandhouding enz. der openbare wegen. Aangezien de Raad van toczigt op de spoorwegdiensten, zijnde in dezen de autoriteit bedoeld bij het koninklijk besluit van den 12 Mei 1863 (Staatsbi. no. 58), bij zijn schrijven van 18 Julij jl. no. 3886 F, heeft verklaard geene bezwaren tc hebben tegen de bovenbedoelde wijzigingen van de artt. 54 en 55 der verordening, betreffende de instandhouding, bruikbaarheid euz. der openbare wegen enz. in de gemeente Leeuwarden, tot welker vaststelling de Raad bereids in beginsel heeft besloten bij zijn besluit van 14 Junij 1866, no. 9/i08ai is die wijziging thans door deze Vei- GEMKENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Augustus 1866. 125 gadering, buiten beraadslaging eu stemming, dóliniticf vastgesteld. Wijders is besloten aan dit besluit vóór do resumtie der no tulen uitvoering te geven. 5. Voorstel van de Verordenings-commissie tot wijziging der verordening van politie op het leggen der schepen en op de scheepvaart. De heer de Haan observeert dat dit voorstel overeenkomstig de bepalingen omtrent de openbaarmaking van des Raads han delingen, in liet verslag deswege had behooren voortekomen en aan de leden rondgedeeld. Dit is tot dusver niet geschied en vermits de afdoening van het voorstel niet zoo presseert en toch nog al van ingrijpenden aard is, stelt hij voor dc zaak voor loopig aan te houden. De Voorzitter zegt liet hier slechts eene eenvoudige wijziging betreft, maar dat hij zieh niet tegen uitstel zal verklaren. De lieer Wiersma erkent dat de opname van gezegd voorstel in het verslag had moeten zijn bewerkstelligd, doch aangezien de zaak thans aan do orde is gesteld en het een eenvoudig be ginsel, de ligplaats van woonschepen in de publieke wateren, betreft, acht hij ecu uitstel niet nuttig. Dc Voorzitter merkt aan dat het voorstel reed9 ter opname in het verslag is gegeven, maar nog niet is afgedrukthij acht het bij nader inzien toch ook beter de behandeling aan te houden. De heer Bruinsma zal er zieh bij neerleggen dat de zaak wordt aangehouden, doch wenscht toch te observeren dat dc ver pachting der kaai- en walgeldcn met 1 Oct. e. k. aanvangt; dat eenigc wijziging in die verordening in het rapport der veror denings-commissie wordt voorgesteld en dat dus, wordt dc be handeling dezer zaak uitgesteld, «Ie voorhanden termijn tot regeling dier aangelegenheid weder zal worden bekort. Op voorstel des Voorzitters wordt besloten de behandeling van dit voorstel tc doen plaats vinden, nadat het in het verslag zal zijn opgenomen cn aan de leden rondgedeeld. 6. Is ter tafel gebragt en gelezen het van de betrokken Raads commissie bekomen nader rapport over dc hegrooting van het Nederlandsch Israëlitisch Armbestuur alhier, dienst 1S66. Nadat op voorstel van den Voorzitter tot dadelijke behan deling besloten isis overeenkomstig het door dc Com missie voorgestelde, buiten omvraag eenstemmig genomen het vol gend besluitlo. de begrooting van het Nederl. Israëlitisch Armbestuur te Leeuwarden voor 1S66 goed te keuren, tot een bedrag in ontvang en uitgaaf ad ƒ5,585.07 2o. aan dat Armbestuur eene subsidie voor 1866 te verleenen \an ƒ800, ingevolge het door de Commissie ontworpen, met redenen omkleed besluit 3o. van dit besluit binnen acht dagen mededeeling te doen aan Ged. Staten dezer provincie. Wijders is besloten aan dit besluit vóór de resumtie der notulen gevolg te geven. 7. Naar aanleiding van dc ter vorige vergadering door B. cn W. aangeboden voordragt, overgegaan zijnde tot de benoeming van een hulponderwijzer in de gemeente Leeuwarden, op ccne jaarwedde van ƒ300, is uit dc gehouden stemming, waaraan werd deelgenomen door 19 leden, gebleken dat als zoodanig is benoemd Cornelis Bijkerk te Leeuwarden met 16 stemmen, de overige 3 st. waren uitgebragt op Anne Gerrit Nauta, mede van Leeuwarden. 8. Op voorstel van den Voorzitter overgegaan zijnde tot de samenstelling der bureaux van stemopneming voorde op 14 Aug. uitgeschreven verkiezing van een lid van den Gemeenteraad, in de plaats van wijlen den heer Mr. P. Wierdsma Schik, is uit de onderscheidene stemmingen gebleken dat waren benoemd a. in het eerste bureau waarvan de burgemeester volgens dc wet voor zitter is, tot stemopnemers de hceren G. T. N. Suringar cn Mr. E. Jongsma; b. in het 2e bureau tot voorzitter dc heer E. Bloem- Bjjvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant. bergen, en tot stemopnemers dc hh.C. I. Bolten en Mr, E. Attema. Wijders is nog bepaald dat de gezegde bureaux bij mogelijke herstemming in functie zullen blijven en dat de andere leden dezer Vergadering, des noodig, als plaatvervangers beschikbaar zullen zijn. 9. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van den 1 Aug. jl. betrekkelijk een adres van den heer E. R. Harkema, wonende te Amsterdam, eigenaar van de op het Zuidvliet alhier staande woningen gequoteerd letter L, nos. 132, 132a, 132£, 132c eu 132houdende verzoek dat a. tot verbreeding van de bij die woningen behoorendc bleeken door de gemeente aan hem in eigendom worde afgestaan, eene strook van den grond liggende tusschen die bleeken en de daar ter plaatse nieuwgebouwde tusschenschool en b. de vroeger bestaande en massaal door de eigenaren van de nevens gelegen gronden onderhouden scheiding tusschen dc meergemelde bleeken cn grond nevens gedacht schoollokaal, door dc gemeente worde hersteld, hetzij volgens dc vroegere rigting, hetzij volgens de inrigting, zoo als die na dc sub a hiervoren bedoelden afstand noodig zal ziju, met aanbod zijnerzijds tot teruggaaf van dc helft der kosten. Is besloten in eene volgende vergadering tot de behandeling van dit voorstel over te gaan en het inmiddels voor de leden ter inzage te leggen. 10. Mede is ter tafel gebragt cn gelezen ecu voorstel van 15. en W. vervat in hun besluit van den 4 Aug. 1866, no. 7/l0, omtrent het adres van Sjoerd van der Velde, eigenaar eener hui- zinge staande in het Zaailand alhier, gequoteerd letter E no. 259, houdende verzoek dat aan hem van dc achter die huizinge gelegen aan dc gemeente toebehoorende grond eene hoeveelheid worde afgestaan .ter lengte van pl. m. 3 ellen en ter breedte van ge melde huizinge. Ter visie, om in eene volgende vergadering tc worden afgedaan. 11. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van den 4 Aug. jl. no. 1544> betrekkelijk het door P. de Waal c. s., aannemers van de in 1865 uitgevoerde werken der demping van de gracht op de Niemveburen tusschen de Munnikkemuurstraat en de Dubbelde pijp alhier, aan den Raad dezer gemeente ingediend adres, houdende verzoek om restitutie der door hen betaalde boete voor de tc late oplevering der voor melde werken, welk adres ten fine van berigt en raad door deze Vergadering in handen van B. en W. is gesteld. Ter visie, om in eene volgende vergadering te worden afgedaan. 12. Door den Voorzitter is ter tafel gebragt eene door B. cu W. in overleg met den districts-schoolopziener opgemaakte voor dragt, voor de benoeming van een hulponderwijzer in eene der openbare scholen van dc gemeente, tegen eene jaarwedde van ƒ350, op welke voordragt zijn geplaatst: lo. Ate Schaafsma, te Wolvega; Djurre Kappenburg, te Gorredijk en 3o. Anne Gerrit Nauta te Leeuwarden. Is besloten in eene volgende vergade ring tot de benoeming over te gaan en de voordragt inmiddels ter inzage van de leden te leggen, 13. Is ter tafel gebragt een schrijven van den schuttersraad tier (l.d. schutterij te Leeuwarden, dd. 4 Aug. 1866, houdende aanbieding van de rekening en verantwoording der ontvangsten en uitgaven van dc d.d. schutterij alhier over 1865. Is op voorstel van den Voorzitter besloten, deze rekening met de betrek kelijke justificatoire bescheiden ten fine van onderzoek en rapport tc stellen in handen van de Raads-Commissie, in der tijd belast, geweest met het onderzoek der begrooting, bestaande uit de lieeren G. O. Gorter, K. Tiglcr Wijbramli eu Mr. J. Minnema de With. 14. Zijn ter tafel gebragta. eene missive van het Nederl. Israëlit. armbestuur te Leeuwarden, dd. 26 Julij 1866 no. 52, 36

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 9